ECLI:NL:RBDHA:2025:8477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.16667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 24 oktober 2024 en is eerder vier keer getoetst door de rechtbank. De rechtbank heeft op 9 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, maar de eiser heeft beroep aangetekend tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 16 april 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld. De rechtbank overweegt dat het horen van de vreemdeling in vervolgberoepen niet verplicht is en dat er voldoende informatie in het procesdossier aanwezig is om een oordeel te vellen. Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is, maar de rechtbank oordeelt dat dit betoog niet wordt gevolgd. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16667

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 24 oktober 2024.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring vier keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist in de uitspraak van 13 november 2024 [1] en op de vervolgberoepen in de uitspraken van 29 november 2024 [2] , 30 december 2024 [3] en 4 februari 2025 [4] .
Verweerder heeft een voortgangsrapportage, de verslagen van twee vertrekgesprekken en een M113-formulier (opheffing van maatregel) overlegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 9 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 16 april 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 4 februari 2025 (in de zaak NL25.3646) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 31 januari 2025) rechtmatig is.
Geen zitting
2. Hoewel eiser heeft verzocht om op zitting gehoord te worden, heeft de rechtbank aan dat verzoek geen gevolg gegeven. Het horen van de vreemdeling in vervolgberoepen is niet verplicht. Het horen van eiser is in dit geval ook niet nodig. De rechtbank heeft namelijk op basis van de stukken in het procesdossier al voldoende informatie om een oordeel te kunnen geven over het vervolgberoep. Het beroep van eiser op artikel 5, vierde lid, van het EVRM slaagt niet. Dit artikel waarborgt het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie en een spoedige rechterlijke beslissing over de rechtmatigheid van een maatregel van bewaring. [5] Hieraan wordt voldaan.
Ontbrak het zicht op uitzetting?
3. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbrak, aangezien eiser langdurig in vreemdelingenbewaring heeft verbleven zonder dat dit heeft geleid tot de verstrekking van een laissez-passer (lp) door de Algerijnse autoriteiten. Dit is in strijd met artikel 5, eerste lid, onder f van het EVRM.
4. De rechtbank merkt op dat deze grond eerder is aangevoerd in het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 4 februari 2025. De rechtbank verwijst in dit verband dan ook naar rechtsoverwegingen 3.1 en 3.2 van deze uitspraak. Het betoog van eiser dat zijn periode in vreemdelingenbewaring niet heeft geleid tot de afgifte van een lp en dat hierdoor het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbrak, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten sinds het sluiten van het vorige onderzoek (op 31 januari 2025) de lp-aanvraag hebben afgewezen of dat zij de aanvraag niet langer in behandeling hebben. Ook weegt de rechtbank mee dat uit de verslagen van de vertrekgesprekken van 7 maart 2025 en 8 april 2025 blijkt dat eiser geen actie heeft ondernomen om zijn terugkeer naar Algerije te bespoedigen. Dit had wel van hem verwacht mogen worden. Van strijd met artikel 5, eerste lid, onder f van het EVRM is dan ook niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [6]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 13 november 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11230.
2.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 29 november 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11889.
3.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 30 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:13135.
4.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 4 februari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:1376.
5.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8388.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.