ECLI:NL:RBDHA:2025:8478
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tegen feitelijke uitzetting van een vreemdeling naar Nigeria
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de feitelijke uitzetting van de verzoeker naar Nigeria. De verzoeker, wiens identiteit niet is vermeld, had bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen uitzetting, die gepland stond op 9 mei 2025. De verzoeker stelde dat hij bij terugkeer naar Nigeria een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat de verweerder, de minister van Asiel en Migratie, een Bureau Medische Advisering (BMA) advies en een fit-to-fly-verklaring had moeten aanvragen vanwege zijn medische problematiek.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het asielbesluit van 27 mei 2024, waarin de asielaanvraag van de verzoeker als ongegrond is afgewezen, in rechte vaststaat. De rechter oordeelde dat de verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn situatie bij terugkeer naar Nigeria zodanig is veranderd dat er een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM bestaat. De verzoeker heeft geen medische klachten kunnen onderbouwen die aan zijn uitzetting in de weg staan. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek af.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De voorzieningenrechter heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.