ECLI:NL:RBDHA:2025:8481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.17016
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de voortduren van de maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 18 november 2024 en is eerder getoetst in drie uitspraken. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 16 april 2025 en beslist dat de zaak niet op zitting wordt behandeld. Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting naar Nigeria is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk zicht op uitzetting is en dat verweerder voldoende stappen onderneemt. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17016

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Celikkal),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 18 november 2024.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring drie keer eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist in de uitspraak van 3 december 2024 [1] , op het eerste vervolgberoep in de uitspraak van 24 januari 2025 [2] en op het tweede vervolgberoep in de uitspraak van 10 maart 2025 [3] .
Verweerder heeft een voortgangsrapportage en de verslagen van zes vertrekgesprekken overlegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 16 april 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 10 maart 2025 (in de zaak NL25.8979) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 4 maart 2025) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
2. Eiser betoogt allereerst dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nigeria ontbreekt. Daartoe voert eiser aan dat het zeer onwaarschijnlijk is dat er voor hem een laissez-passer (lp) zal worden afgegeven, aangezien uit het identiteitsonderzoek is gebleken dat de Nigeriaanse autoriteiten geen Nigeriaans paspoort aan eiser hebben kunnen linken. Hierdoor kan eiser feitelijk niet meer worden uitgezet.
3. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nigeria niet. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 november 2022 [4] volgt er ten aanzien van Nigeria in het algemeen nog steeds zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn is. Dat de Nigeriaanse autoriteiten geen Nigeriaans paspoort aan eiser hebben kunnen linken, maakt niet dat zicht op uitzetting in het specifieke geval van eiser ontbreekt. Daarnaast is niet gebleken dat de Nigeriaanse autoriteiten de lp-aanvraag hebben afgewezen of dat zij de aanvraag niet langer in behandeling hebben. Ook weegt de rechtbank mee dat eiser geen medewerking verleent aan zijn terugkeer, terwijl wel van hem mag worden verwacht dat hij dit doet. Zo blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 4 april 2025 dat eiser opnieuw niet naar een presentatie bij de Nigeriaanse autoriteiten zal gaan, mocht deze worden ingepland. De beroepsgrond slaagt niet.
Werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting?
4. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Daartoe voert eiser aan dat verweerder sinds 25 maart 2025 op de hoogte is van het feit dat eisers identiteit niet is vastgesteld, maar sindsdien geen stappen heeft ondernomen om zijn (feitelijke) uitzetting te realiseren. De maatregel van bewaring is hierdoor zinloos geworden.
5. Uit de voortgangsrapportage van 14 april 2025 blijkt dat verweerder op 20 maart 2025 en 10 april 2025 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Nigeriaanse autoriteiten ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag. Uit de voortgangsrapportage blijkt ook dat verweerder op 6 maart 2025 en 4 april 2025 vertrekgesprekken met eiser heeft gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat verweerder wel degelijk stappen onderneemt om de uitzetting van eiser te realiseren en dat hij voldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Dat verweerder sinds 25 maart 2025 geen stappen heeft ondernomen om eisers uitzetting te realiseren, volgt de rechtbank dan ook niet. Daarnaast weegt de rechtbank ook hier mee dat eiser geen activiteiten onderneemt om zijn vertrek te bespoedigen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [5]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 3 december 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11969.
2.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 24 januari 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:999.
3.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 10 maart 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:3070.
4.ABRvS 14 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3269.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.