ECLI:NL:RBDHA:2025:8520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
23/986
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een koekoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025, in de zaak met nummer 23/986, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een koekoek behandeld. Eiser, wonende aan [adres] te [woonplaats], had op 26 maart 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een koekoek aan de voorzijde van zijn woning, met als doel daglichttoetreding en ventilatie in de kelder te verbeteren. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag weigerde deze vergunning met een besluit van 22 juli 2022, en handhaafde deze weigering in een bestreden besluit van 21 december 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij het college een verweerschrift indiende.

De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2025 behandeld. Eiser voerde aan dat de weigering niet deugdelijk was gemotiveerd, omdat niet duidelijk was aangegeven aan welke minimale maat hij niet voldeed. Het college stelde dat de koekoek op gemeentegrond zou komen te liggen, wat een ongewenst precedent zou scheppen. Eiser betoogde echter dat er al vergelijkbare vergunningen waren verleend in de buurt, en dat de argumenten van het college niet opgingen in zijn specifieke situatie.

De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom de aanwezigheid van de koekoek op gemeentegrond in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van proceskosten en schadevergoeding aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/986

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.A.M. van der Linden),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. G. Tjon Man Tsoi).
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een koekoek bij het pand aan de [adres] te [woonplaats].
1.1.
Met het besluit van 22 juli 2022 (het primaire besluit) heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd. Met het besluit van 21 december 2022 (het bestreden besluit) is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2025 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont aan de [adres] te [woonplaats]. Op 26 maart 2022 heeft hij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een koekoek aan de voorzijde van de woning, voor daglichttoetreding en ventilatie in de kelder.
2.1.
Met het primaire besluit heeft het college de aanvraag om een omgevingsvergunning afgewezen. Het college stelt zich op het standpunt dat de aanvraag niet voldoet aan artikel 12 van de regels van het bestemmingsplan. Het college heeft geen gebruik gemaakt van zijn binnenplanse afwijkingsbevoegdheid onder artikel 23, onder b van de regels van het bestemmingsplan, omdat de koekoek in het trottoir op gemeentegrond zou komen te liggen, terwijl het trottoir hier net aan de minimale maat voldoet. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2.2.
Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat niet wordt vermeld aan welke minimale maat eiser niet voldoet. Bij geveltuinen of terrassen op trottoirs mag een obstakelvrije doorgang van minimaal 1,50 meter overblijven en dat is hier het geval. De koekoek vormt namelijk geen obstakel, omdat hij met de stoep gelijk is en de stoep volledig bruikbaar blijft. Ook heeft eiser aangevoerd dat onvoldoende gewicht is toegekend aan zijn belang bij daglichttoetreding en ventilatie.
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het college stelt zich daarin op het gewijzigde standpunt dat door het verwijderen van de geveltuin en het toevoegen van een beloopbaar rooster weliswaar voldoende functioneel trottoir overblijft, maar dat door het plaatsen van een koekoek op gemeentegrond er een ongewenst precedent zou worden geschapen.

De beroepsgronden

3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom het plaatsen van een koekoek niet mogelijk is. Volgens eiser is de stelling van het college dat het plaatsen van een koekoek privatisering van de gemeentegrond betreft en dat daarom de vergunning niet kan worden verleend, onjuist. Het college heeft namelijk wel vergunningen verleend voor het plaatsen van koekoeken in de buurt. Eiser verwijst hiervoor naar de omgevingsvergunningen die zijn verleend voor de adressen [adressen 2].

Beoordeling door de rechtbank

Procesbelang
4. Op 15 oktober 2023 heeft eiser opnieuw een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een koekoek, dit keer aan de zijgevel. Deze vergunning is verleend. Het college stelt zich daarom op het standpunt dat geen sprake meer is van procesbelang nu een koekoek gerealiseerd mag worden.
4.1.
Eiser heeft ter zitting toegelicht dat inmiddels is gebleken dat het vergunde bouwplan in de praktijk niet kan worden uitgevoerd. Hij wenst daarom nog steeds een omgevingsvergunning te krijgen voor het bouwplan zoals aangevraagd op 26 maart 2022.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser nog steeds procesbelang heeft, nu hij met zijn beroep kan bereiken dat het college alsnog een omgevingsvergunning verleent voor het bouwplan zoals aangevraagd op 26 maart 2022, waar hij als toegelicht nog steeds belang bij heeft.
Overgangsrecht Omgevingsrecht
5. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 26 maart 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Toetsingskader
6. Op het perceel is het bestemmingsplan “Bloemenbuurt 2020” (het bestemmingsplan) van toepassing. Ter plaatse geldt de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsstraat’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’.
6.1.
Op grond van artikel 12 van de regels van het bestemmingsplan zijn de voor ‘Verkeer-Verblijfsstraat’ aangewezen gronden bestemd voor:
voet- en fietspaden;
wegen;
ongebouwde parkeervoorzieningen;
terrassen ten behoeve van de aangrenzende bestemming horeca;
met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water, speel en overige voorzieningen.
6.2.
Niet ter discussie staat dat het bouwplan in strijd is met artikel 12 van de planregels.
6.3.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
6.4.
Op grond van artikel 23.1, onder b, van de planregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels van het bestemmingsplan ten behoeve van geringe afwijkingen van bestemmingsgrenzen, bouwvlakken, functieaanduidingen en maatvoeringsvlakken tot een maximum van 3 meter.
6.5.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de aanwezigheid van de koekoek op gemeentegrond in dit geval in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het college stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat een koekoek op gemeentegrond mogelijk problemen bij beheersaspecten in de openbare ruimte kan veroorzaken. Volgens het college zou de indeling en het onderhoud van de ondergrond onder het trottoir worden bemoeilijkt, doordat er minder ruimte overblijft voor kabels en leidingen. Ook zouden de groeiomstandigheden voor boomstructuren kunnen verslechteren. Het college heeft echter niet gemotiveerd of en waarom deze algemene argumenten in deze concrete situatie wel opgaan.
7.1.
Bovendien heeft eiser verschillende vergelijkbare gevallen genoemd, waarin het college wél een omgevingsvergunning heeft verleend voor een koekoek op gemeentegrond. Het college heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom in die gevallen wel een vergunning kon worden verleend, maar voor eisers koekoek niet. Dat de koekoeks aan de [adressen 1] in een andere wijk liggen, waarop een ander bestemmingsplan van toepassing is, maakt niet dat geen sprake is van vergelijkbare gevallen. De door het college genoemde argumenten om niet mee te werken aan de koekoek van eiser zien immers op het beheer van de openbare ruimte. Dat een ander bestemmingsplan van toepassing is, is daarbij op zichzelf niet relevant. De koekoeks aan de [adressen 1] bevinden zich óók in gronden met een verkeersbestemming, net als de door eiser gewenste koekoek. Dat, zoals het college in het verweerschrift stelt, de trottoirs in de door eiser genoemde gevallen breder zijn dan aan de [straatnaam], kan geen rechtvaardiging zijn voor een andere behandeling. In het bestreden besluit heeft het college immers, in navolging van de Adviescommissie bezwaarschriften, zijn eerder ingenomen standpunt dat het trottoir door het plaatsen van de koekoek te veel functionele ruimte zou verliezen, verlaten. Dat over de andere gevallen positief is geadviseerd door de Adviescommissie Openbare Ruimte en de afdeling Stedenbouw en Planologie, is ook geen rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling, nu de negatieve adviezen van deze commissies over de koekoek van eiser gebaseerd zijn op de onjuiste veronderstelling dat het trottoir na plaatsing van de koekoek teveel functionele ruimte zou verliezen.
7.2.
De beroepsgrond slaagt.
Overschrijding redelijke termijn
8. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden.
8.1.
De behandeling van zaken als deze, waarin sprake is van een bezwaar- en beroepstermijn, mag maximaal twee jaar duren. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. De redelijke termijn vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift door het college is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan.
8.2.
Op 25 augustus 2022 heeft het college het bezwaarschrift van eiser ontvangen. Nu de rechtbank heden uitspraak doet, is de redelijke termijn met in totaal 7 maanden en 21 dagen overschreden. De rechtbank ziet noch in de zaak zelf noch in de opstelling van eiser aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De schadevergoeding bedraagt € 500,- per overschrijding van een half jaar, naar boven afgerond. Eiser heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 1.000,-.
8.3.
De overschrijding van de termijn is volledig toe te rekenen aan de rechtbank. De rechtbank zal de Staat daarom veroordelen tot betaling van het bedrag van € 1.000,-.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor een termijn van twaalf weken.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Het college moet ook een proceskostenvergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.
12. De rechtbank zal de Staat veroordelen tot betaling van € 1.000,-, vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal de Staat ook veroordelen in de proceskosten die verband houden met het verzoek om schadevergoeding. De kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden begroot op € 226,75 (één punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde van € 907 per punt en wegingsfactor 0,25).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser;
  • veroordeelt de Staat tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van € 226,75 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Ince, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.