In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 april 2025, in de zaak met nummer 23/986, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een koekoek behandeld. Eiser, wonende aan [adres] te [woonplaats], had op 26 maart 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van een koekoek aan de voorzijde van zijn woning, met als doel daglichttoetreding en ventilatie in de kelder te verbeteren. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag weigerde deze vergunning met een besluit van 22 juli 2022, en handhaafde deze weigering in een bestreden besluit van 21 december 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij het college een verweerschrift indiende.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2025 behandeld. Eiser voerde aan dat de weigering niet deugdelijk was gemotiveerd, omdat niet duidelijk was aangegeven aan welke minimale maat hij niet voldeed. Het college stelde dat de koekoek op gemeentegrond zou komen te liggen, wat een ongewenst precedent zou scheppen. Eiser betoogde echter dat er al vergelijkbare vergunningen waren verleend in de buurt, en dat de argumenten van het college niet opgingen in zijn specifieke situatie.
De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had gemotiveerd waarom de aanwezigheid van de koekoek op gemeentegrond in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot betaling van proceskosten en schadevergoeding aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn.