In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en verbintenissenrecht, heeft de heer [de heer] een kort geding aangespannen tegen mevrouw [de heer] met betrekking tot een mondelinge koopovereenkomst voor de overname van een massagesalon. De partijen hebben in oktober 2024 een overeenkomst gesloten waarbij de heer [de heer] de massagesalon [bedrijfsnaam 2] zou overnemen. De koopprijs van € 13.600,- is in drie termijnen contant betaald. Na de overeenkomst ontstonden er echter geschillen over de uitvoering ervan, waarbij de heer [de heer] stelt dat mevrouw [de heer] haar verplichtingen niet nakomt door de overdracht van de website, domeinnaam en andere bedrijfsmiddelen te weigeren. Mevrouw [de heer] betwist de inhoud van de overeenkomst en stelt dat de heer [de heer] misbruik maakt van procesrecht door zijn vorderingen in te stellen zonder bewijs van de overeenkomst. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om te concluderen wie van partijen gelijk heeft, en heeft de vorderingen van de heer [de heer] afgewezen. In reconventie heeft mevrouw [de heer] verzocht om vergoeding van haar proceskosten, maar ook deze vordering is afgewezen. De heer [de heer] is veroordeeld in de proceskosten van mevrouw [de heer].