ECLI:NL:RBDHA:2025:8537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
NL25.12673
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat zijn ophouding op een onjuiste grondslag had plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelde dat de ophouding op de juiste grondslag was gebaseerd. De rechtbank concludeerde dat eiser niet over identificerende documenten beschikte op het moment van zijn ophouding, waardoor zijn identiteit niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde verder dat er voldoende zware gronden waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. E.C. Harting, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier, en werd openbaar gemaakt op 15 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12673

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.S.S. de Kok),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Weststrate).

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is eiser op een juiste grondslag opgehouden?
1. Eiser stelt dat de ophouding op een onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden. Hij is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw, maar dit had artikel 50, derde lid, van de Vw moeten zijn. Uit het stuk ‘Voorstel ongewenstverklaring inreisverbod en of intrekking vtv’ blijkt namelijk dat de politie in het bezit is van (een kopie van) eisers identiteitskaart. Ook blijkt uit het dossier dat eisers gegevens voorkomen in de politiesystemen en dat bekend is dat eiser uitzetbaar is. Hierdoor kon eisers identiteit onmiddellijk worden vastgesteld.
2. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser opgehouden op de juiste grondslag. Dat in de politiesystemen gegevens van eiser voorkomen, betekent niet dat zijn identiteit vervolgens als vaststaand moet worden aangemerkt. Daarbij geldt ook dat verweerder de in het kader van de strafrechtelijke aanhouding verkregen gegevens over de identiteit van de vreemdeling tot uitgangspunt mag nemen, maar hij hiertoe niet verplicht is. [1] Vaststaat dat eiser bij zijn ophouding niet over enig identificerend document beschikte. Dit heeft hij ook zelf verklaard tijdens het verhoor van 17 maart 2025. Gelet hierop kon eisers identiteit op het moment van ophouding niet worden vastgesteld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder eiser terecht op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw heeft opgehouden. De beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat
de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het
toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure
ontwijkt of belemmert (zie artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, in
samenhang met artikel 5.1a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb,
als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten
of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 25 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:829),
volgt dat verweerder bij de zware gronden 3b en 3c kan volstaan met een toelichting dat
deze gronden zich feitelijk voordoen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich
terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de zware gronden 3b en
3c zich feitelijk voordoen. Aan eiser is op 17 december 2024 een beschikking uitgereikt waarin is vermeld dat zijn verblijfsrecht in Nederland is beëindigd. Hij had een maand de tijd Nederland uit eigen beweging te verlaten en heeft dit niet gedaan. Hij heeft zich ook niet bij de bevoegde autoriteiten gemeld aangaande zijn onrechtmatig verblijf. Verweerder heeft de zware gronden 3b en 3c dan ook aan de maatregel van bewaring ten
grondslag kunnen leggen.
5. De zware gronden 3b en 3c, in onderling verband en samenhang bezien, kunnen naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van bewaring al dragen. Er vloeit namelijk uit voort dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank
laat de overige zware en lichte gronden dan ook onbesproken.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [2]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C. Harting, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 25 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:134.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.