ECLI:NL:RBDHA:2025:8550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
C/09/674674 / HA ZA 24-925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aannemingsovereenkomst en meerwerk bij uitbouw woning

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een aannemer, Gold Aannemer, en twee gedaagden over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de realisatie van een uitbouw aan de woning van de gedaagden. De aannemer, eiser in conventie, vordert betaling van een bedrag dat volgens hem nog openstaat voor de verrichte werkzaamheden, inclusief meerwerk. De gedaagden betwisten de vordering en stellen dat de aannemer niet heeft voldaan aan zijn precontractuele informatieverplichtingen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de communicatie tussen partijen en de aard van de werkzaamheden die zijn verricht. De rechtbank oordeelt dat de aannemer recht heeft op betaling voor het meerwerk, maar dat niet alle gevorderde bedragen toewijsbaar zijn. De rechtbank wijst de vorderingen in reconventie van de gedaagden af, omdat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims. Uiteindelijk wordt de aannemer veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.609,50 inclusief btw, met wettelijke rente, en worden de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/674674 / HA ZA 24-925
Vonnis van 9 april 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam
Gold aannemer, te Den Haag,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P. Thole,
tegen

1.[gedaagde 1] te [woonplaats] ,2. [gedaagde 2] te [woonplaats] ,

gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] c.s., dan wel ieder afzonderlijk: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. B. Blom.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
[eiser] is aannemer en heeft op grond van een mondeling met [gedaagden] c.s. gesloten aannemingsovereenkomst een uitbouw aan hun woning gerealiseerd. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag welke door [eiser] verrichte werkzaamheden in aannemingsovereenkomst waren inbegrepen, en welke meerwerk zijn. Ook verschillen partijen van mening over de kwaliteit van het werk en de financiële afwikkeling daarvan.

2.De procedure

2.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 17 oktober 2024, met producties 1 tot en met 9;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van eis in reconventie, met producties 1 tot en met 13;
  • het tussenvonnis van 15 januari 2025, waarbij een mondeling behandeling is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het B-formulier van [eiser] van 20 februari 2025, met producties 11 tot en met 16;
  • het B-formulier van [gedaagden] c.s. van 21 februari 2025, met productie 14.
2.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 4 maart 2025. Hierbij zijn verschenen:
  • [eiser] , bijgestaan door mr. Thole;
  • [gedaagden] c.s., bijgestaan door mr. Blom.
2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft van de mondelinge behandeling aantekeningen gemaakt.
2.4.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft als eigenaar van de eenmanszaak Gold Aannemer in februari 2022 een aannemingsovereenkomst gesloten met [gedaagden] (hierna: “de Overeenkomst”). [gedaagden] en [eiser] kenden elkaar omdat [gedaagden] de boekhouding voor [eiser] verzorgde.
3.2.
[eiser] zou op grond van de Overeenkomst een casco uitbouw (hierna: ‘het werk’) aan de woning van [gedaagden] c.s. realiseren voor de aanneemsom van € 25.000,00 exclusief btw. [gedaagden] zou zelf zorgen voor het materiaal.
3.3.
Partijen hebben de Overeenkomst niet schriftelijk vastgelegd. Wel hebben zij via Whatsapp gecommuniceerd over de aard en omvang van het werk, en over de manier waarop [gedaagden] zou betalen.
3.4.
Het werk is in april 2022 afgerond.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert in conventie bij vonnis, samengevat en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 26.190,00 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2024;
II. [gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 1.036,90 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
III. [gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagden] c.s. ten onrechte een bedrag van € 21.644,63 exclusief btw (€ 26.190,00 inclusief 21% btw), onbetaald hebben gelaten. Het bedrag van € 21.644,63 exclusief btw bestaat volgens [eiser] uit het onbetaald gelaten deel van de aanneemsom van € 7.644,63 exclusief btw, alsmede uit een bedrag van € 14.000,00 exclusief btw aan meerwerk. Het bedrag van € 14.000,00 is als volgt opgebouwd (bedragen telkens exclusief btw):
  • metselwerk: € 8.000,00
  • steigerwerk € 1.500,00
  • beton storten € 3.000,00
  • wijzigen raamkozijnen
€ 14.000,00
4.3.
[gedaagden] c.s. voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van zijn vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Zij vorderen op hun beurt in reconventie bij vonnis, samengevat en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • [eiser] te veroordelen tot betaling van € 19.646,87, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de conclusie van eis in reconventie;
  • [eiser] te veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.4.
[gedaagden] c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [eiser] niet aan de op hem rustende precontractuele informatieverplichtingen heeft voldaan en daarom 50% van de aanneemsom moet terugbetalen ten bedrage van € 12.500,00 exclusief btw en € 13.175,00 inclusief 9% btw. Verder stellen zij dat er sprake is van een aantal gebreken in het door [eiser] gerealiseerde werk waarvoor zij een schadevergoeding vorderen van in totaal € 6.471,87.
4.5.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in reconventie, met veroordeling van [gedaagden] c.s. in de proceskosten in reconventie.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, bij de beoordeling nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
De vordering van [eiser] en de tegenvordering van [gedaagden] c.s. hangen nauw samen, zodat de rechtbank ze samen zal bespreken.
Is [gedaagde 2] partij bij de Overeenkomst? - Ja
5.2.
[eiser] heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] samen aangesproken, maar zij stellen dat alleen [gedaagde 1] partij is bij de Overeenkomst. De rechtbank moet daarom eerst beoordelen of [gedaagde 2] naast [gedaagde 1] geldt als contractspartij.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat ook [gedaagde 2] contractspartij was, en wel op grond van de volgende overwegingen.
5.3.1.
Of [gedaagde 2] ook contractspartij is, hangt af van wat partijen tegenover elkaar hebben verklaard en wat zij over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Van belang is daarbij onder meer welke hoedanigheid voor de wederpartij kenbaar was en in welke context partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden van na het sluiten van de Overeenkomst kunnen hierbij relevant zijn.
5.3.2.
De woning waaraan de uitbouw door [eiser] is gerealiseerd, is het eigendom van [eiser] en [gedaagde 2] samen. Zij hebben en hadden een affectieve relatie en wonen ook samen in de woning.
5.3.3.
Uit de door partijen in het geding gebrachte correspondentie blijkt dat het contact over de Overeenkomst eerst vooral via [eiser] en [gedaagde 1] verliep, maar dat [gedaagde 2] in een later stadium meermalen contact met [eiser] heeft gehad om alsnog overeenstemming te bereiken over de (totaal)prijs van het door [eiser] verrichte werk. Ook doet [gedaagde 2] in de communicatie met [eiser] mededelingen over werkzaamheden die volgens haar van meet af aan in de Overeenkomst waren inbegrepen.
5.3.4.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde 2] bevestigd dat zij meermalen contact met [eiser] heeft gehad over de financiële afwikkeling van het geschil tussen partijen, omdat zij aan de kosten meebetaalde.
5.4.
Bij de verdere beoordeling gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] samen de contractspartij van [eiser] zijn.
Wat zijn partijen overeengekomen? Maatstaven
5.5.
Partijen zijn het erover eens dat zij hebben afgesproken dat [eiser] een casco-uitbouw voor [gedaagden] c.s. zou realiseren voor een bedrag van € 25.000,00 exclusief btw. Partijen verschillen echter van mening over de vraag welke van de werkzaamheden die [eiser] heeft uitgevoerd onder deze afspraak vielen en welke meerwerk betroffen.
5.6.
Als partijen het niet eens zijn over de uitleg van bepaalde afspraken, moet de rechtbank deze afspraken uitleggen. Volgens vaste jurisprudentie moet de rechtbank daarbij letten op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan elkaars gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij in het licht van alle omstandigheden van het geval redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf).
5.7.
Daarbij komt dat [eiser] aanspraak maakt op vergoeding van meerwerk.
5.7.1.
Uit artikel 7:755 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat wanneer sprake is van een door de opdrachtgever ( [gedaagden] c.s.) gewenste toevoeging of verandering in het overeengekomen werk, de aannemer ( [eiser] ) een verhoging van de prijs kan vorderen als hij de opdrachtgever tijdig op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging heeft gewezen. Deze waarschuwingsplicht geldt echter niet wanneer de opdrachtgever de noodzaak van een uit het meerwerk voortvloeiende prijsverhoging uit zichzelf had moeten begrijpen. Daarbij is niet van belang of de opdrachtgever ook inzicht had in de omvang van de prijsverhoging dan wel de concreet te verwachten meerkosten: moet de opdrachtgever de noodzaak van een prijsverhoging uit zichzelf begrijpen, dan ligt het op zijn weg bij de aannemer te informeren naar de omvang van de noodzakelijke prijsverhoging en vervolgens te beslissen of hij de betreffende toevoegingen/veranderingen voor die meerprijs aan de aannemer wil opdragen.
5.7.2.
Omdat [gedaagden] c.s. consumenten zijn, is op het meerwerk ook artikel 6:230m BW van toepassing. Op grond van lid 1 sub e van die bepaling geldt dan de speciale (en ten opzichte van de algemene regel van artikel 7:755 BW: strengere) eis dat [eiser] vóór het wijzigen/uitbreiden van de oorspronkelijke opdracht aan [gedaagden] c.s. op papier leesbare, duidelijke en begrijpelijk informatie moest verstrekken over (onder andere) de totale prijs van het meerwerk of – indien die prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend – de manier waarop die prijs moet worden berekend. Met deze eis wordt bereikt dat consumenten op goed geïnformeerde wijze kunnen beslissen of zij het meerwerk (ondanks de hogere prijs die het tot gevolg heeft) willen opdragen.
5.8.
In deze zaak speelt de bijzondere omstandigheid dat partijen destijds bevriend waren, zodat de gemaakte afspraken niet geheel volgens commerciële standaarden zijn ingestoken. Ook was [gedaagde 1] de boekhouder van [eiser] , zodat hij geacht kan worden meer inzicht te hebben (dan de gemiddelde consument) in wat bouwwerkzaamheden doorgaans kosten. Deze omstandigheden wegen mee bij de beantwoording van de vraag wat partijen redelijkerwijs van elkaar hadden mogen begrijpen.
Btw-percentage
5.9.
Partijen zijn het niet eens over het btw-percentage dat over de aanneemsom moest worden betaald. [eiser] vordert 21%, terwijl [gedaagden] c.s. zegt dat 9% was afgesproken.
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat partijen voor de oorspronkelijke aanneemsom een btw-percentage van 9% zijn overeengekomen, en wel op grond van het volgende.
5.10.1.
In de drie facturen van [eiser] (met de nummers 2022-001, 2022-002 en 2022-003) die vanuit het bouwdepot van [gedaagden] c.s. zijn betaald wordt dit btw-percentage gehanteerd. Weliswaar zijn deze facturen opgesteld door [gedaagde 1] zelf, maar gesteld noch gebleken is dat [eiser] tegen dit btw-percentage bezwaar heeft gemaakt.
5.10.2.
In de Whatsappcorrespondentie die partijen op 13 april 2022 hebben gevoerd, schreef [eiser] zelf “
onnodig btw hoef niet te betalen”. Hieruit leidt de rechtbank af dat partijen afspraken hebben gemaakt over de btw, die afweken van wat in de markt gebruikelijk is.
5.10.3.
Verder zijn partijen het erover eens dat de basisafspraak was dat [gedaagden] c.s. de materialen zelf zou inkopen, zodat [eiser] alleen werkzaamheden hoefde uit te voeren. Het btw-tarief voor werkzaamheden aan woningen ouder dan twee jaar is 9%.
Casco = inclusief basisvloer en metselwerk
5.11.
Onder casco opleveren wordt in de bouw normaal gesproken verstaan het wind- en waterdicht opleveren van een bouwwerk, inclusief basisvloer waarop een dekvloer kan worden aangebracht. Daarover zijn partijen het eens. Contractspartijen kunnen andere afspraken maken, maar daarvan is in dit geval niet gebleken. Dit betekent dat in de Overeenkomst en de overeengekomen aanneemsom in beginsel alles is begrepen wat nodig is om een wind- en waterdichte uitbouw te realiseren.
5.12.
Het storten van een betonvloer is normaal gesproken inbegrepen in een casco-bouwwerk; dat is de basisvloer waarop een dekvloer kan worden aangebracht. Het aanbrengen van de betonvloer viel dus onder de Overeenkomst.
5.13.
[eiser] heeft tijdens de zitting onbetwist gesteld dat [gedaagden] c.s. het grootste deel van de materialen voor de betonwerkzaamheden zelf heeft verzorgd, maar “
kleine dingen” niet. Gelet op de afspraak tussen partijen dat [gedaagden] c.s. de materialen zelf zou betalen en daarom slechts 9% BTW zou betalen, komen ook de kosten voor ‘kleine dingen’ voor rekening van [gedaagden] c.s.; voor materialen geldt immers een btw-percentage van 21%.
Uit de stukken kan de rechtbank niet opmaken welk deel van de gevorderde € 3.000 op die kleine dingen ziet. De rechtbank schat dit bedrag op grond van artikel 6:97 BW op € 200 exclusief 21% btw, dus
€ 242 inclusief btw.
5.14.
Ook het metselwerk maakt naar het oordeel van de rechtbank onderdeel uit van het door [eiser] aangenomen werk en daarmee van de vaste aanneemsom. Immers valt niet in te zien hoe een wind- en waterdichte uitbouw kan worden gerealiseerd zonder metselwerk. [eiser] heeft tijdens de zitting ook verklaard dat het dak pas geplaatst kon worden nadat het metselwerk was afgerond. Dat partijen over het metselwerk andersluidende afspraken zouden hebben gemaakt, heeft [eiser] tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagden] c.s. niet aangetoond en dit blijkt ook niet uit het dossier. Op geen enkele wijze is gebleken dat [gedaagden] c.s. opdracht hebben gegeven of de wens hebben geuit tot het verrichten van metselwerk als meerwerk. Deze meerwerkpost wordt daarom afgewezen.
Steigerwerk niet inbegrepen
5.15.
Uit wat partijen tijdens de zitting hebben verteld, begrijpt de rechtbank dat zowel [eiser] als [gedaagden] c.s. op het moment dat zij de afspraken maakten, verwachtte dat het werk zonder steigers kon worden verricht. Toen met de bouw werd gestart, hebben partijen ter plekke overleg gevoerd en besloten dat er toch een steiger nodig was. [gedaagde 1] heeft hierover verteld dat hij de steiger heeft geregeld, dat hij deze samen met [eiser] heeft opgebouwd en dat het opbouwen drie tot vier uur in beslag heeft genomen. Ook vertelde hij dat de steiger nadien nog een keer gedeeltelijk is afgebroken en weer is opgebouwd, omdat er een badkuip werd geleverd die hij had besteld en die de woning niet in kon met de steiger ervoor. Dit was vooraf niet met [eiser] besproken.
Uit wat partijen hebben verteld, volgt dat het steigerwerk niet was meegenomen in de aanneemsom. Naar hun aard kosten werkzaamheden geld; [gedaagden] c.s. had naar het oordeel van de rechtbank ook zonder expliciete waarschuwing moeten begrijpen dat de extra werkzaamheden geld zouden kosten.
[gedaagde 1] heeft nog aangevoerd dat hij dacht dat [eiser] de extra werkzaamheden als vriendendienst uitvoerde. De rechtbank is van oordeel dat hij dit niet zomaar had mogen verwachten, gelet op het feit dat hij [eiser] voor de andere werkzaamheden wel moest betalen en de kennis die hij als boekhouder van [eiser] had over de daarmee gemoeide kosten. Op grond van artikel 7:752 lid 1 BW is [gedaagden] c.s. daarom voor deze niet in de Overeenkomst begrepen extra werkzaamheden een redelijke prijs verschuldigd. De rechtbank stelt deze prijs vast op een bedrag van € 750,00 exclusief 9% btw, dus
€ 817,50 inclusief btw.
Wijzigen raamkozijnen
5.16.
[gedaagden] c.s. en [eiser] hebben elk een andere visie over het verplaatsen van de raamkozijnen. [gedaagden] c.s. stelt dat [eiser] de raamkozijnen eerst verkeerd had geplaatst en dat de kosten voor het herstel van deze uitvoeringsfout voor rekening van [eiser] moeten komen. [eiser] stelt dat hij de raamkozijnen meerdere malen heeft moeten verplaatsen naar aanleiding van bemoeienis van [gedaagde 1] , die de raamkozijnen steeds op een andere plek wilde hebben.
5.17.
De rechtbank kan niet vaststellen wat partijen precies hebben besproken over het verplaatsen van de kozijnen. Voor zover het verplaatsen van de raamkozijnen al als meerwerk kan worden bestempeld, zou [eiser] hiervoor – gelet op het meningsverschil tussen partijen – alleen meerwerk in rekening kunnen brengen als hij [gedaagden] c.s. hierover vooraf duidelijk had geïnformeerd. Nu het dossier hiervoor geen aanwijzingen biedt en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat [eiser] hiervoor gewaarschuwd heeft, kan dit deel van de vordering niet worden toegewezen.
Slotsom meerwerk
5.18.
Gezien het voorgaande wordt het door [eiser] gevorderde bedrag aan meerwerk toegewezen tot een bedrag van € 950,00 exclusief btw, zijnde een bedrag van € 1.059,50 inclusief btw. De rechtbank overweegt hierbij nog dat toetsing van het gestelde meerwerk aan het bepaalde in artikel 6:230m BW niet tot een wezenlijk ander resultaat had geleid.
Openstaand bedrag aanneemsom
5.19.
[gedaagden] c.s. heeft gesteld en onderbouwd dat via het bouwdepot € 18.990,83 exclusief btw van de aanneemsom is betaald. [eiser] heeft deze stelling vervolgens onweersproken gelaten, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid daarvan.
5.20.
Dat [gedaagden] c.s. een bedrag van € 5.000,00 contant (“cash”) hebben betaald, hebben zij tegenover de gemotiveerde betwisting door [eiser] niet aangetoond. De rechtbank heeft voor deze contante betaling verder ook geen aanknopingspunten in het dossier aangetroffen. Nu [gedaagden] c.s., hoewel daartoe tijdens de zitting in de gelegenheid gesteld, verder ook concrete feiten en/of omstandigheden hebben aangedragen over de wijze waarop deze contante betaling zou hebben plaatsgevonden, wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen.
5.21.
Aldus gaat de rechtbank ervanuit dat [gedaagden] c.s. van de aanneemsom in beginsel nog een bedrag van € 6.009,17 exclusief btw (€ 25.000,00 - € 18.990,83), dus € 6.550,00 inclusief 9% btw aan [eiser] moeten betalen. Of aan [gedaagden] c.s. een recht op opschorting of verrekening toekomt in verband met de door hen gestelde gebreken, zal de rechtbank hierna beoordelen.
Geen terugbetaling 50% aanneemsom
5.22.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank, anders dan [gedaagden] c.s., tot het oordeel dat ten aanzien van de Overeenkomst en de toegewezen meerwerkposten geen sprake is van een schending van de precontractuele essentiële informatieplicht van artikel 6:230m lid 1 BW. De afspraak tussen partijen over de door [eiser] te verrichten werkzaamheden – de realisatie van een wind- en waterdichte casco-uitbouw tegen een vaste aanneemsom van € 25.000,00 – impliceert namelijk dat hierover vóór de totstandkoming van de mondelinge overeenkomst informatie is uitgewisseld. Dit blijkt ook uit de door partijen in het geding gebrachte (uitvoerige) Whatsappconversatie en e-mailcorrespondentie. Voldoende is gebleken dat voor [gedaagden] c.s. duidelijk was wat de overeengekomen werkzaamheden en de daaraan verbonden vaste aanneemsom inhielden.
5.23.
Uit het dossier blijkt bovendien dat [gedaagden] c.s. de afspraak als hiervoor beschreven ook meermalen richting [eiser] hebben bevestigd. Het verwijt dat een schriftelijke offerte ontbreekt is terecht, maar vormt een in de in 5.8 benoemde specifieke omstandigheden van dit geval onvoldoende rechtvaardiging voor een civielrechtelijke sanctie in de vorm van een partiële vernietiging van de overeenkomst. De vordering tot terugbetaling van 50% van de aanneemsom is daarom niet voor toewijzing vatbaar.
Gebreken
5.24.
[gedaagden] c.s. heeft een tegenvordering ingesteld vanwege schade door een lekkage in het dak die te wijten zou zijn aan fouten van [eiser] , en vanwege minderwerk in verband met de radiator en de aluminiumdelen rondom de kozijnen.
5.25.
[gedaagden] c.s. heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aangetoond dat er sprake was van een aan [eiser] toerekenbare uitvoeringsfout die heeft geleid tot lekkage aan het dak. In het bijzonder blijkt dit niet uit de door [gedaagden] c.s. als producties 10 en 11 bij dagvaarding overgelegde losse en ongedateerde foto’s en evenmin uit de als productie 14 bij dagvaarding overgelegde verklaring van de loodgieter die de dakbedekking in opdracht van [gedaagden] c.s. heeft vervangen. Het had in deze op de weg gelegen van [gedaagden] c.s. om hun klacht nader te onderbouwen, bijvoorbeeld aan de hand van een deskundigenbericht. Dat de lekkage het noodzakelijk maakte om de gehele dakbedekking te vervangen is de rechtbank evenmin gebleken.
5.26.
De rechtbank acht in dit verband nog relevant dat met betrekking tot deze klacht in de brief/ingebrekestelling van 4 augustus 2023 van [gedaagden] c.s. (productie 3 bij dagvaarding) enkel wordt vermeld dat sprake is van “een kleine lekkage”, waarbij het gaat “om de scheiding tussen het oude en het nieuw gedeelte.” In de brief/omzettingsverklaring van 17 augustus 2023 (productie 7 bij dagvaarding) wordt enkel gesproken over “de lekkage” zonder enige nadere specificatie. Van een deugdelijke ingebrekestelling is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Dit brengt met zich dat [gedaagden] c.s. met betrekking tot deze gestelde klacht nimmer in verzuim is geraakt, zodat een vervangende schadevergoeding ook om die reden niet kan worden toegewezen.
5.27.
Voor wat betreft de overige twee gebreken geldt dat [eiser] onweersproken heeft gesteld dat hij de radiator en de aluminiumdelen rondom de kozijnen niet kon plaatsen, omdat [gedaagden] c.s. de betreffende materialen nog niet hadden aangeschaft. Van een aan [eiser] toerekenbare tekortkoming is dan ook geen sprake.
5.28.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de door [gedaagden] c.s. gevorderde vervangende schadevergoeding afwijst. [gedaagden] c.s. heeft de betaling van het nog openstaande bedrag van de aanneemsom dan ook ten onrechte opgeschort.
Slotsom
5.29.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering in conventie onder I wordt toegewezen tot een bedrag van € 7.609,50 inclusief btw (€ 6.550,00 + € 1.059,50). De door [eiser] gevorderde, door [gedaagden] c.s. niet specifiek weersproken, wettelijke rente wordt toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld. De vorderingen in reconventie worden afgewezen.
5.30.
De veroordeling in conventie wordt hoofdelijk uitgesproken. Dit betekent dat ieder van gedaagden kan worden gedwongen om het hele bedrag te betalen. Het deel dat de één betaalt, hoeft de ander niet meer te betalen.
Buitengerechtelijke kosten
5.31.
De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank stelt vast dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] consumenten zijn (natuurlijke persoon die niet hebben gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de rechtbank controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten.
5.32.
De door [eiser] verstuurde aanmaning voldoet niet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen. In de aanmaning is namelijk betaling verlangd van een hoofdsom die hoger is dan de hoofdsom die [gedaagden] c.s. op het moment van de aanmaning nog verschuldigd was. In het verlengde daarvan is in de aanmaning bovendien een te hoog bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten aangezegd. De gevorderde vergoeding zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.33.
De rechtbank constateert dat de in conventie gevorderde hoofdsom voor ruim twee derde deel wordt afgewezen en dat de in reconventie gevorderde hoofdsom wordt geheel afgewezen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de proceskosten zowel in conventie als in reconventie te compenseren, wat inhoudt dat ieder de eigen kosten moet betalen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Beslissing op de vorderingen van [eiser] (in conventie)
6.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 7.609,50 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van 23 april 2024 tot aan de dag dat volledig is betaald;
6.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Beslissing op de vorderingen van [gedaagden] c.s. (in reconventie)
6.3.
wijst de vorderingen af;
Overige beslissingen (in conventie en in reconventie)
6.4.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2025.
1366