ECLI:NL:RBDHA:2025:8569
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak na uitzetting van verzoeker
Op 15 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak met zaaknummer NL25.20279. De zaak betreft een verzoek om proceskostenvergoeding door de gemachtigde van de verzoeker, die in het kader van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht is behandeld. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.A.E.M. Amesz, had een beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Tijdens de zitting werd echter bevestigd dat de bewaring was opgeheven omdat de verzoeker Nederland was uitgezet, en niet vanwege de inspanningen van de gemachtigde. De gemachtigde van de minister, mr. V.R. Bloemberg, stelde dat er geen gronden waren voor toekenning van een proceskostenvergoeding, aangezien de bewaring niet was opgeheven door een gebrek in de maatregel, maar door de uitzetting van de verzoeker.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de minister zonder het ingediende beroep niet tot de opheffing van de bewaring zou zijn overgegaan. Daarom is er geen sprake van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het verzoek om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten afgewezen. De uitspraak is opgemaakt in een proces-verbaal dat is ondertekend door de rechter en de griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.