In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L.M. Straver, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. J.A.C.M. Prins, had deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, met als argument dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag.
De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 maart 2025 behandeld, waarbij de verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De minister was ook vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is de bodemzaak, die samenhangt met het verzoek om voorlopige voorziening, behandeld.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van vandaag, in een andere zaak (NL25.10865), geoordeeld over het beroep van de verzoeker. Aangezien de bodemzaak is behandeld, was er geen noodzaak meer voor een voorlopige voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook afgewezen. Wel heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 907,00, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.