In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 1 mei 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van een Iraanse eiser behandeld. De eiser, die van Iraanse nationaliteit is en in 1982 is geboren, heeft op 18 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 30 mei 2024 afgewezen, met de stelling dat de asielaanvraag ongegrond is. De eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak op 24 juli 2024 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft de zaak aangehouden om de minister in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie te onderzoeken. Op 22 april 2025 vond een nadere zitting plaats, waar wederom de eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister de afwijzing van de asielaanvraag op goede gronden heeft gehandhaafd. Hoewel de eiser een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar zijn voormalige woonplaats, heeft de minister terecht een vestigingsalternatief in Teheran tegengeworpen. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade in Teheran en dat het redelijkerwijs van hem kan worden verwacht dat hij en zijn dochter zich daar vestigen. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.