ECLI:NL:RBDHA:2025:8607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
Nl25.17579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Jemenitische eiser in het kader van humanitaire situatie en 15c-situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Jemenitische eiser. De eiser had op 11 juli 2023 asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag werd op 9 april 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 1 mei 2025 behandeld, waarbij de eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de verweerder, aanwezig waren. De eiser stelde dat hij werd bedreigd door een rechter in Jemen, omdat hij getuige was van moorden gepleegd door de zoon van die rechter. Daarnaast vreesde hij vervolging vanwege de werkzaamheden van zijn vader en de betrokkenheid van zijn oom bij de Houthi's. De rechtbank oordeelde dat de minister de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig achtte, maar de vrees voor vervolging niet. De rechtbank vond dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld in Jemen. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat de humanitaire situatie in Jemen niet zo ernstig was dat de eiser bij terugkeer in gevaar zou komen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met deze uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17579

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en [tolk] als tolk.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1993 en de Jemenitische nationaliteit te hebben. Op 11 juli 2023 heeft hij asiel aangevraagd.
2. Aan de asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Een rechter wil eiser vermoorden, omdat eiser getuige was van twee moorden die gepleegd zijn door een zoon van de rechter. Daarnaast vreest eiser problemen vanwege de werkzaamheden van zijn vader, die werkzaam is voor de regering. De oom van eiser is inlichtingenofficier bij de Houthi’s. Vanwege de werkzaamheden van vader staan eiser en zijn familie op de zwarte lijst van de Houthi’s. Verder heeft eiser kritiek op de Jemenitische regering en de Houthi’s en vreest hij ook om die reden voor vervolging bij terugkeer.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De problemen die eiser stelt te hebben met de rechter heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder niet geloofwaardig geacht dat eiser problemen heeft vanwege de werkzaamheden van zijn vader en oom. Dat eiser kritiek heeft op de Jemenitische regering en Houthi’s heeft verweerder wel geloofwaardig geacht. De geloofwaardig geachte asielmotieven maken volgens verweerder echter niet dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft of een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Jemen.
4.
Op wat eiser aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte niet heeft onderkend dat in Jemen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 18 maart 2025. [1] Subsidiair verzoekt eiser het beroep aan te houden gelet op een door de Afdeling [2] gehouden zitting op 16 april 2025 over de situatie in Jemen.
6. Verweerder heeft zijn landenbeleid voor Jemen in dat verband vastgelegd in paragraaf C7/19 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Verweerder neemt aan dat in Jemen sprake is van een relatief hoger niveau van willekeurig geweld, maar niet van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld. Een vreemdeling uit Jemen moet op basis van zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden aannemelijk maken dat die omstandigheden leiden tot een verhoogd risico om slachtoffer te worden van willekeurig geweld en dat juist hij specifiek vanwege deze omstandigheden een reëel risico loopt.
7. De rechtbank is, net als in de uitspraak van 18 maart 2025 waar eiser een beroep op heeft gedaan, van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Jemen geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld, maar van een minder uitzonderlijke situatie. Daartoe is het volgende redengevend.
8. Verweerder heeft bij zijn beoordeling niet op inzichtelijke wijze beoordeeld welke invloed de strijdende partijen in Jemen hebben op de slechte humanitaire situatie in dat land. Verweerder is in het bestreden besluit in het geheel niet ingegaan op de humanitaire situatie in Jemen.
9. Uit het arrest Sufi en Elmi volgt dat wanneer erbarmelijke humanitaire omstandigheden voornamelijk te wijten zijn aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, moet worden beoordeeld of een vreemdeling bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’. [3] Verweerder heeft in het bestreden besluit ten onrechte niet beoordeeld of is voldaan aan het criterium uit Sufi en Elmi om te voorkomen dat eiser bij terugkeer zal worden blootgesteld aan omstandigheden die in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank verwijst hierbij ook naar haar uitspraak van 18 maart 2025.
10. Het beroep is gelet op het bovenstaande reeds gegrond. De overige beroepsgronden van eiser behoeven daarom geen bespreking. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor aanhouding van de behandeling van het beroep totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan over de algemene situatie in Jemen.
11. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 15 mei 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens van 28 juni 2011, zaaknrs. 8319/07 en 11449/07.
4.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.