ECLI:NL:RBDHA:2025:8617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen de voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 3 maart 2025 en is eerder getoetst in een uitspraak van 26 maart 2025. Eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, heeft beroep aangetekend tegen de rechtmatigheid van de maatregel, met als argument dat er geen zicht op uitzetting naar Gambia is en dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 2 mei 2025 gesloten en de zaak niet op zitting behandeld, omdat er voldoende informatie in het procesdossier aanwezig was om een oordeel te vellen.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat er geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden zijn die een andere beoordeling rechtvaardigen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Gambiaanse autoriteiten niet zullen reageren op de aanvraag voor een laissez-passer, en de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. De beroepsgronden van eiser worden verworpen, en de rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19223

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 3 maart 2025.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist in de uitspraak van 26 maart 2025 [1] .
Verweerder heeft een voortgangsrapportage en het verslag van een vertrekgesprek overlegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 2 mei 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 26 maart 2025 (in de zaak NL25.10909) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 19 maart 2025) rechtmatig is.
Geen zitting
2. Hoewel eiser heeft verzocht om op zitting gehoord te worden, heeft de rechtbank aan dat verzoek geen gevolg gegeven. Het horen van de vreemdeling in vervolgberoepen is niet verplicht. Het horen van eiser is in dit geval ook niet nodig. De rechtbank heeft namelijk op basis van de stukken in het procesdossier al voldoende informatie om een oordeel te kunnen geven over het vervolgberoep. In dit kader zijn de door eiser aangevoerde en hieronder besproken gronden onvoldoende om het verzoek om op de zitting te worden gehoord, toe te wijzen.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser betoogt allereerst dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Gambia ontbreekt. Daartoe voert eiser aan dat verweerder op 2 mei 2023 een aanvraag tot de afgifte van een laissez-passer (lp) heeft ingediend bij de Gambiaanse autoriteiten. Eiser verleent alle medewerking aan zijn terugkeer en is op 24 april 2025 schriftelijk gepresenteerd aan de Gambiaanse autoriteiten. Ondanks veelvuldig rappelleren hebben de Gambiaanse autoriteiten niet gereageerd op de aanvraag. Gelet op het voorgaande is het niet aannemelijk dat de Gambiaanse autoriteiten (binnen afzienbare tijd) een lp voor eiser zullen afgeven.
4. De rechtbank merkt op dat deze grond eerder is aangevoerd in het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 26 maart 2025. De rechtbank verwijst in dit verband dan ook naar rechtsoverweging 8 van deze uitspraak. De enkele stelling van eiser dat de Gambiaanse autoriteiten niet hebben gereageerd op de eerdere lp-aanvraag van 2 mei 2023, is voor de rechtbank geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Niet is gebleken dat de Gambiaanse autoriteiten de nieuwe lp-aanvraag van 5 maart 2025 (al) hebben afgewezen of dat zij deze niet (langer) in behandeling hebben. Ook weegt de rechtbank mee dat uit het verslag van het vertrekgesprek van 3 april 2025 blijkt dat eiser geen activiteiten heeft ondernomen om zijn terugkeer te bespoedigen. Van eiser had dit wel mogen worden verwacht. De beroepsgrond slaagt niet.
Werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting?
5. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Daartoe voert eiser aan dat het veelvuldig rappelleren, de gevoerde terugkeergesprekken en de schriftelijke presentatie van eiser aan de Gambiaanse autoriteiten er niet toe hebben geleid dat zij op de lp-aanvraag (van 2 mei 2023) hebben gereageerd of dat zij de identiteit en nationaliteit van eiser hebben bevestigd.
6. Uit de voortgangsrapportage van 28 april 2025 blijkt dat verweerder op 20 maart 2025 en 10 april 2025 schriftelijk heeft gerappelleerd bij de Gambiaanse autoriteiten ten aanzien van de openstaande lp-aanvraag. Ook blijkt uit de voortgangsrapportage dat verweerder op 3 april 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank werkt verweerder hiermee voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. Dat de Gambiaanse autoriteiten niet hebben gereageerd op de eerdere lp-aanvraag, maakt niet dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder een lichter middel moeten toepassen?
7. Eiser betoogt dat sprake is van nieuwe feiten en gewijzigde omstandigheden, die maken dat verweerder een belangenafweging had moeten maken. Ook voert eiser aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Daartoe voert eiser aan dat hij door de inbewaringstelling diverse mentale en fysieke problemen heeft gekregen en verweerder heeft nagelaten deze klachten verder te onderzoeken.
8. In de uitspraak van 26 maart 2025 (in de zaak NL25.10909), overweging 6., heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien voor het toepassen van een lichter middel. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er zich in de te toetsen periode gewijzigde omstandigheden hebben voorgedaan waardoor het risico op onttrekking is afgenomen, of waardoor de maatregel onevenredig bezwarend is geworden. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in de te toetsen periode een lichter middel dan bewaring had moeten toepassen. Ook is de rechtbank niet gebleken van omstandigheden die maken dat verweerder een belangenafweging had moeten maken. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
9. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [2]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 26 maart 2025 (niet gepubliceerd).
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.