ECLI:NL:RBDHA:2025:8621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
24-31618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens van een asielzoeker met betrekking tot meerderjarigheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 7 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de kennisgeving van gewijzigde identiteitsgegevens beoordeeld. De minister heeft de geboortedatum van eiser aangepast naar meerderjarig, wat eiser niet kon aantonen met bewijsstukken. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze kennisgeving, maar de minister verklaarde dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 6 november 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Na een heropening van het onderzoek op 24 december 2024 en een nadere zitting op 22 januari 2025, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de kennisgeving van de minister een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser stelt dat hij door de wijziging van zijn leeftijd in zijn belangen wordt getroffen, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet heeft aangetoond dat dit het geval is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.31618
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer], (gemachtigde: mr. S. Coenen),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. R.A. Mandersloot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiser tegen de kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens.
1.1.
De minister heeft op 15 april 2024 door middel van een kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens de geboortedatum van eiser aangepast. Op 27 mei 2024 heeft eiser daartegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het bestreden besluit van 12 juli 2024 heeft de minister dit bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft beroep op 6 november 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen (NL24.22398), op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en mr. J.P. Arts als de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.
1.5.
Op 24 december 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en partijen verzocht om te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 december 2024.1
1.6.
Eiser heeft op 10 januari 2025 een reactie ingediend. De minister heeft op 15 januari 2025 een reactie ingediend.
1.7.
Omdat eiser heeft aangegeven op zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank op 22 januari 2025 een nadere zitting gehouden. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. De minister heeft zich afgemeld.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 28 februari 2024 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend en opgegeven dat hij is geboren op [2006] en de Somalische nationaliteit heeft. Omdat eiser zijn gestelde minderjarigheid niet kan aantonen met bewijsmiddelen, heeft er een leeftijdsschouw plaatsgevonden. De AVIM heeft na een schouw geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is. De IND heeft na een schouw geconcludeerd dat eiser evident minderjarig is. Omdat de schouwen niet tot dezelfde conclusie kwamen heeft de minister een artikel 34-onderzoek2 opgestart in Griekenland. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat eiser in Griekenland staat geregistreerd met geboortedatum [2005]. De minister heeft daarom door middel van een kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens de geboortedatum van eiser aangepast naar [2005].
3. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De minister heeft het bezwaar op 12 juli 2024 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de minister de kennisgeving geen besluit vindt in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen de kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens. De minister heeft de geboortedatum van eiser aangepast, waardoor eiser in de asielprocedure wordt gezien als meerderjarig. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De Afdelingsuitspraak van 18 december 2024
7. De Afdeling heeft op 18 december 20243 geoordeeld dat de kennisgeving een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Met het versturen van een kennisgeving over het wijzigen van de geboortedatum brengt de minister een verandering aan in de juridische status van de vreemdeling. Zie daarvoor ook de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AN7214, onder 2.2. Ook beoogt de minister een verandering aan te brengen in de rechten die aan de vreemdeling toekomen. Hij wil namelijk voorkomen dat een meerderjarige vreemdeling, die ten onrechte als minderjarige is geregistreerd, rechten heeft die bedoeld zijn voor een minderjarige vreemdeling. Hij acht het wijzigen van de leeftijd en het versturen van de kennisgeving daarvan om die reden dusdanig van belang, dat hij dit hangende de beslissing op de asielaanvraag doet en niet wacht tot hij daarop een besluit neemt waarin hij ook de geboortedatum vaststelt. Anders dan de minister betoogt, oordeelt de Afdeling dat uit het moment en het doel van de wijziging van de registratie en kennisgeving dat de minister een
verandering beoogt in een bevoegdheid, recht, verplichting of status van de vreemdeling. De Afdeling overweegt verder dat in artikel 6:3 van de Awb staat dat een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van een besluit niet vatbaar is voor bezwaar of hoger beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft. De Afdeling is van oordeel dat de kennisgeving een niet appellabele beslissing is in de zin van artikel 6:3 van de Awb. Hoewel de minister met de kennisgeving beoogt rechtsgevolgen te sorteren die losstaan van de beoordeling van de asielaanvraag, wordt de vreemdeling er niet rechtstreeks in zijn belangen door getroffen.
Het standpunt van eiser
8. Eiser stelt zich – voor zover nog relevant – op het standpunt dat hij door de kennisgeving wijziging van zijn leeftijd van minderjarig naar meerderjarig rechtstreeks in zijn belangen wordt getroffen. Eiser wijst op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021 in de zaak TQ4 en de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 20225. Eiser stelt dat de kennisgeving ook verstrekkende gevolgen heeft voor het onderzoek dat de minister moet doen naar adequate opvangmogelijkheden in het land van herkomst. Uit het arrest TQ volgt dat de betrokken lidstaat de situatie van een minderjarige algemeen en grondig moet toetsen rekening houdend met het belang van het kind. De Afdeling overweegt dat de lidstaten een vergewisplicht hebben en dat het onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst voortvarend moet. Niet is gebleken dat de minister dit onderzoek (voortvarend) heeft verricht. De minister verleent ook onder voorwaarden uitstel van vertrek aan de minderjarige vreemdeling, op grond waarvan hij rechtmatig verblijf in Nederland heeft.6 Indien een minderjarige meerderjarig wordt verklaard, hoeft de minister dat onderzoek niet meer te doen. Eiser acht het zeer onwenselijk dat hij hier pas in de asielprocedure tegen in beroep kan komen, alleen al omdat een minderjarige vreemdeling enkel uitstel van vertrek krijgt indien deze ten tijde van de afwijzing de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.

Het oordeel van de rechtbank

9. De beroepsgrond slaagt niet. Eiser heeft niet aangetoond dat hij door de kennisgeving rechtstreeks in zijn belang is getroffen. De door hem naar voren gebrachte belangen betreffen iedere vreemdeling die stelt minderjarig te zijn en zijn niet toegesneden op zijn specifieke situatie. Het onderzoek naar adequate opvangmogelijkheden in het land van herkomst en de vraag of dit voldoende voortvarend wordt opgepakt, is een omstandigheid die onderdeel uitmaakt van de beoordeling van de asielaanvraag, namelijk of eiser na een afwijzing van zijn aanvraag een terugkeerbesluit opgelegd kan krijgen. Het gaat hier dus niet om een belang dat los staat van het voor te bereiden besluit. Er bestaat in dit geval discussie over de vraag of eiser minderjarig is (eiser is inmiddels ook volgens zijn gestelde leeftijd meerderjarig). Eiser kan wanneer de minister een voornemen uitbrengt in de asielprocedure een zienswijze indienen en aan de minister voorleggen dat volgens hem ten onrechte geen onderzoek is of wordt gedaan naar de adequate opvangmogelijkheden in het land van herkomst, waarbij ook aan de orde kan worden gesteld of uitstel van vertrek moet worden verleend. Eiser kan vervolgens indien hij het niet eens is met de beschikking in de asielprocedure zijn standpunt voorleggen aan de rechter. In lijn met de Afdelingsuitspraak van 18 december 2024 is de rechtbank daarom van oordeel dat eiser op dit punt niet rechtstreeks in zijn belangen wordt getroffen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
2 Artikel 34 van de Dublinverordening.
4 Zaak C-441/19, ECLI:EU:C:2021:9.
6 Paragraaf A3/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
07 maart 2025