ECLI:NL:RBDHA:2025:8658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19725
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Minister van Asiel en Migratie. Eiser, een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit, was op 23 april 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht van eiser aan Oostenrijk, waar hij eerder een asielverzoek had ingediend. Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring terecht waren opgelegd. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de zwangerschap van zijn partner en de indiening van een Chavez-verzoek, niet overtuigend geacht om de maatregel van bewaring te herzien. De rechtbank concludeert dat er geen onregelmatigheden zijn in het voortraject van de bewaring en dat de minister terecht heeft geoordeeld dat er een significant risico op onderduiken bestaat. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19725

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Inleiding

1. Bij besluit van 23 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen, omdat hij inmiddels is overgedragen aan Oostenrijk. Zijn gemachtigde is wel verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.
3.2.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Namens eiser is aangevoerd dat de ophouding langer dan 6 uren heeft geduurd. Uit het proces-verbaal van staandehouding/overbrenging/overdracht blijkt immers niet duidelijk wat het tijdspad is geweest. Het lijkt erop dat eiser omstreeks 13.00 uur bij de woning aan de Canadezenlaan 79 te Leeuwarden is aangesproken en staandegehouden. Vervolgens wordt echter vermeld dat hij om 14.00 uur bij het cellencomplex aan de Holstmeerweg 3 in Leeuwarden is staandegehouden en tenslotte wordt nog vermeld dat hij daar om 14.30 uur zou zijn aangekomen. Het moet er daarom voor worden gehouden dat hij ruimschoots voor of uiterlijk om 14.00 uur op het cellencomplex is aangekomen. Nu de bewaring om 20.15 uur is aangevangen, heeft de ophouding langer dan de toegestane zes uren geduurd.
4.1.
De minister heeft aangevoerd dat sprake is van een kennelijke verschrijving in het proces-verbaal voor zover daarin wordt vermeld dat de staandehouding om 14.00 uur aan de Holstmeerweg heeft plaatsgevonden. Het geheel aan gebeurtenissen dat blijkt uit het proces-verbaal kan in redelijkheid niet anders worden begrepen dan dat de betreffende verbalisanten naar aanleiding van een melding van over mogelijk illegaal verblijf van eiser op het adres Canadezenlaan 79 omstreeks 13.00 uur daar zijn gaan posten. Vervolgens hebben zij omstreeks 14.00 uur eiser aangesproken en staandegehouden, waarna ze hem hebben overgebracht naar het cellencomplex aan de Holstmeerweg, waar hij om 14.30 uur is aangekomen.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de uitleg die de minister geeft aan het proces-verbaal. Het ligt immers niet voor de hand dat de verbalisanten eiser eerst zouden overbrengen naar het cellencomplex om hem daar pas staande te houden. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat de staandehouding om 14.00 uur heeft plaatsgevonden aan de Canadezenlaan 79 en dat de vermelding van het adres Holstmeerweg 3 op dit punt een kennelijke verschrijving betreft. Nu geen reden is eraan te twijfelen dat eiser pas vanaf 14.30 uur op het cellencomplex is opgehouden, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van onregelmatigheden in het voortraject.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Er is immers op 9 januari 2024 een claimakkoord ontvangen van de Oostenrijkse autoriteiten.
Gronden
6. Ingevolge artikel 5.1b, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan een Dublinclaimant, vanwege een significant risico op onderduiken, in bewaring worden gesteld als er sprake is van twee gronden uit de limitatieve opsomming, waarvan tenminste één zware grond.
6.1.
Eiser betwist de zware grond 3m. Hij voert daartoe aan dat er nog voldoende tijd is voor de overdracht, nu de uiterste overdrachtsdatum 9 juli 2025 is. Voorts betwist hij de lichte grond 4c. Hij voert daartoe aan dat eiser al een jaar verbleef op het adres van zijn partner aan de Canadezenlaan 79.
6.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat de zware grond 3m terecht aan de bewaring ten grondslag is gelegd, aangezien de wegens onderduiken van eiser verlengde uiterste overdrachtsdatum in de nabije toekomst ligt en eiser niet van plan was mee te werken aan zijn overdracht. Zij wijst ter onderbouwing op de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1876. De Afdeling bevestigt daarin zonder nadere motivering de overweging van de rechtbank, inhoudende dat dat verweerder met de vaststelling dat de uiterste overdrachtsdatum in de nabije toekomst ligt en dat eiser niet wil meewerken aan de overdracht deze grond voldoende heeft toegelicht.
De minister handhaaft ook de lichte grond 4c, omdat eiser niet stond ingeschreven op het adres waar hij zegt te verblijven. Het was ook op geen enkele wijze bekend dat hij daar verbleef. Het risico op onttrekking blijft daarmee aanwezig.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de zware grond 3m terecht aan de bewaring ten grondslag heeft gelegd, nu de uiterste overdrachtstermijn van 9 juli 2025 in de nabije toekomst ligt, eiser zich eerder aan de geplande overdracht heeft onttrokken door onder te duiken en verklaard heeft in Nederland te willen blijven.
De rechtbank is ook van oordeel dat de enkele stelling, dat eiser het afgelopen jaar op het adres van zijn partner heeft verbleven, onvoldoende is om af te wijken van het uitgangspunt dat de vreemdeling pas over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt als hij daar ook is ingeschreven in de BRP. Ook de lichte grond 4c is daarom terecht aan de bewaring ten grondslag gelegd.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat deze gronden tezamen met de overige onder 3. genoemde en niet bestreden gronden, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een significant risico op onderduiken bestaat en dat eiser de voorbereiding van de Dublinoverdracht ontweek of belemmerde.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zou geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de overdracht van eiser te verzekeren. De zwangerschap van zijn partner en de indiening van een zogenoemd Chavez-verzoek maken dat niet anders. Integendeel, deze omstandigheden bevestigen veeleer de vastbeslotenheid van eiser om zich in Nederland te vestigen in plaats van op de voorgeschreven wijze zijn asielprocedure in Oostenrijk te doorlopen.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Wat eiser verder naar voren heeft gebracht, geeft ook geen aanleiding om de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.