In deze zaak heeft verzoeker op 3 december 2024 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 6 juni 2023. De minister van Asiel en Migratie heeft op 26 februari 2025 de asielaanvraag van verzoeker afgewezen. Na deze afwijzing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de minister niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en de afwijzing heeft plaatsgevonden terwijl er een beroep tegen het niet-tijdig beslissen liep, is de minister geheel tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker. Hierdoor is het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. De wegingsfactor is vastgesteld op 'licht', omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot het genoemde bedrag.