ECLI:NL:RBDHA:2025:8682

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
C/09/683207 / JE RK 25-618
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 april 2025 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders, de moeder en de vader, belast zijn met het ouderlijk gezag over de kinderen, die bij de moeder wonen. De kinderrechter heeft eerder, op 16 april 2024, de ondertoezichtstelling verlengd tot 30 april 2025, en nu is er een verzoek ingediend door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming om deze ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor een jaar. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 29 april 2025 gehouden, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, maar de vader niet. De kinderrechter heeft de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, die gedragsproblematiek en emotionele instabiliteit vertonen, als reden voor de verlenging van de maatregelen geaccepteerd. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, en dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over hun welzijn. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd tot 30 april 2026.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/683207 / JE RK 25-618
Datum uitspraak: 29 april 2025
Beschikking van de kinderrechter tot verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming, gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.G.M. van den Hoogen, gevestigd te Leiden,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 2 april 2025;
  • het gewijzigde verzoekschrift, ontvangen op 24 april 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] en [naam 2] van Team Veiligheid namens de gecertificeerde instelling.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder, die samen met hen verblijft bij de grootmoeder moederszijde.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 april 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 30 april 2025, en voor dezelfde duur de machtiging verlengd [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de moeder met gezag.

3.Het verzoek en de gronden

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder met gezag voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. Er zijn nog steeds ernstige zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Bij hen is sprake van gedragsproblematiek en zij lijken te maken te hebben met emotionele instabiliteit. De kinderen hebben hierdoor een bovengemiddelde opvoedbehoefte. Voor hen is een veilige en stabiele opvoedomgeving noodzakelijk en er moet worden uitgezocht of de ouders hun dit kunnen bieden en hoe zij hierin ondersteund kunnen worden. De samenwerking tussen de ouders en de gecertificeerde instelling heeft echter lange tijd stilgelegen, omdat er op 17 januari 2024 een ernstig incident heeft plaatsgevonden waarbij de vader de toenmalig betrokken jeugdbeschermer fysiek heeft aangevallen, met ernstig letsel tot gevolg. Hierna was er geen jeugdbeschermer meer bereid de maatregel uit te voeren, en bleken om dezelfde reden diverse keten- en netwerkpartners niet (meer) bereidwillig om ondersteuning bieden of lieten weten de lopende ondersteuning of onderzoeken te staken. Eind november/begin december 2024 is de casus aangemeld bij het Team Veiligheid van de gecertificeerde instelling, die in januari 2025 de eerste kennismaking hebben gehad met de ouders. De contacten met ouders verlopen sindsdien over het algemeen positief. De ouders hebben in de afwezigheid van een betrokken jeugdbeschermer zelf een werkende omgangsregeling kunnen organiseren, wat erg bijzonder is aangezien er tussen hen een contact- en omgevingsverbod aanwezig is. De moeder gunt de vader het contact met de kinderen en spreekt niet negatief over hem. Ook heeft de moeder goed contact met de betrokken jeugdbeschermers van Team Veiligheid en stelt zij zich proactief op. Wel heeft de moeder aangegeven de samenwerking met de vader als belastend te ervaren en graag te willen dat de situatie rondom de overdracht van de kinderen tijdens de omgangsmomenten door de gecertificeerde instelling wordt opgepakt. Bij de vader wordt gezien dat hij er niet voor openstaat om te spreken over het geweldsincident, maar dat zijn hulpverlener wel een positief effect heeft in zijn contact met de gecertificeerde instelling. De gecertificeerde instelling is van mening dat de ondertoezichtstelling van de kinderen moet worden verlengd zodat nader onderzoek gedaan kan worden naar wat de kinderen nodig hebben in het kader van diagnostiek en behandeling. Momenteel hebben de jeugdzorgwerkers van Team Veiligheid Family supporters verzocht om in kader van diagnostiek van de kinderen alsnog in te stappen. Het is nog onduidelijk of ze dit ook daadwerkelijk gaan doen. Family Supporters heeft al aangegeven de kinderen niet te kunnen helpen in het kader van behandeling, aangezien het Team Veiligheid hen geen veiligheidsgarantie kan geven. Tevens wordt er gezocht naar een partij die bij overdrachtsmomenten van de omgang kan ondersteunen zodat ouders dit niet onderling hoeven te organiseren en er dus minder kans is op spanningen. Hiernaast is het van belang dat er zicht blijft om de thuissituatie van de kinderen, nu de moeder met hen gaat verhuizen naar een eigen woning. Dit is een fijne stap voor de moeder, maar zorgt ook voor een nieuwe situatie, waar de nabijheid en ondersteuning van de grootmoeder moederszijde minder zal zijn. Bij de vader zijn er nog grote zorgen over zijn emotieregulatie en impulscontrole en de gecertificeerde instelling acht het noodzakelijk dat zij en de vader in de komende periode tot een constructieve samenwerking komen. Wanneer er sprake is van een stabiele samenwerking zal de uitvoer van de maatregel weer overgedragen worden van het Team Veiligheid naar het reguliere team. Gezien de complexiteit van de situatie is het noodzakelijk dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd voor de duur van een jaar. Het is hiernaast noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd wordt, zodat de kinderen bij de moeder met gezag kunnen blijven wonen. Van daaruit kan een mogelijke uitbreiding van de omgang met de vader worden onderzocht.

4.De standpunten van de belanghebbenden

4.1.
Door en namens de moeder is ingestemd met het verzoek. Het gaat al een stuk beter met de kinderen en zij doen het erg goed op school. De moeder gaat binnenkort verhuizen met de kinderen, wat zij erg spannend vindt maar waar zij ook veel zin in heeft. Ook de kinderen vinden het erg spannend, nu zij gewend zijn aan de situatie bij de grootmoeder moederszijde en erg gebaat zijn bij duidelijkheid en structuur. De grootmoeder moederszijde woont echter erg dichtbij en heeft al aangegeven in de beginperiode na de verhuizing zo veel mogelijk bereikbaar te zijn en veel te langs te komen als de kinderen dit nodig hebben. De gevoelens van de kinderen zullen hierin leidend zijn en de moeder zal hen veel ruimte geven om aan de nieuwe woonsituatie te wennen. De moeder vindt het verder belangrijk dat er diagnostisch onderzoek plaatsvindt bij de kinderen, zodat er kan worden uitgezocht waar zij tegenaan lopen en waar zij hulp bij nodig hebben. Ook vindt de moeder het belangrijk dat er omgang plaatsvindt tussen de vader met de kinderen, maar zij wil wel graag dat de gecertificeerde instelling betrokken blijft en de regie neemt tijdens de overdrachtsmomenten, zodat zij de veiligheid van de kinderen tijdens de omgangsmomenten kunnen waarborgen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter dat de gronden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. Beide kinderen hebben complexe problematiek en hebben veel meegemaakt in hun jonge leven. Zij hebben beiden een bovengemiddelde opvoedbehoefte en hebben extra ondersteuning nodig. Het is noodzakelijk dat er de komende tijd onderzoek wordt verricht naar de problematiek van de kinderen, zodat de juiste hulpverlening kan worden ingezet. Ook moet in de komende periode worden ingezet op opbouw van een constructieve samenwerking tussen de vader en de gecertificeerde instelling, opdat de ondertoezichtstelling effectief en in het belang van de kinderen kan worden uitgevoerd. Het is positief is dat de ouders bij afwezigheid van een betrokken jeugdbeschermer zelf de omgang hebben kunnen vormgeven. Het blijft evenwel noodzakelijk dat zij hierin in de komende periode worden ontlast en dat de gecertificeerde instelling de regie in zal nemen. De geschetste complexiteit van de situatie betekent dat de betrokkenheid van een jeugdbeschermer noodzakelijk blijft. Gelet op de aard en ernst van de ontwikkelingsbedreigingen en de tijd die naar verwachting gemoeid zal zijn met het wegnemen daarvan vindt de kinderrechter de verzochte termijn van één jaar passend en geboden. De kinderrechter wijst het verzoek tot de verlenging van de ondertoezichtstelling, waartegen geen verweer is gevoerd, dan ook toe als verzocht.
5.3.
De kinderrechter oordeelt daarnaast dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk is. De kinderen verblijven al geruime tijd bij de grootmoeder moederszijde en de moeder en zullen binnenkort samen met hun moeder verhuizen naar een nieuwe woning. Dat brengt spanningen mee. Deze verandering zal van de kinderen, die veel structuur en duidelijkheid nodig hebben, veel aanpassing vergen en de nodige onzekerheid met zich brengen. Het is goed dat de moeder en de grootmoeder moederszijde de belangen en de draagkracht van de kinderen leidend zullen laten zijn tijdens deze verhuizing, en dat de grootmoeder in de eerste periode nog veel beschikbaar zal zijn. Het is voor de kinderen nu en binnen afzienbare termijn niet mogelijk om bij de vader te wonen; alleen al daarom is een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing bij de moeder noodzakelijk. Uit de stukken volgt dat de vader graag zou willen dat zijn omgang met de kinderen zal worden uitgebreid. Ter zitting is echter naar voren gekomen dat de kinderen nog wel spanning ervaren tijdens de omgangsmomenten, het is dus nodig dat zij daarna terug kunnen keren naar een stabiele thuissituatie. Bij die omstandigheden is de verzochte termijn van één jaar passend en geboden.
5.4.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW) en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengen voor de duur van een jaar.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 30 april 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder met gezag tot 30 april 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025 door mr. M.H. Rochat, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 15 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.