ECLI:NL:RBDHA:2025:8688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
C/09/684017 / JE RK 25-736
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 29 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende een minderjarige, geboren in 2022. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Dit volgde op een eerdere beschikking van 23 april 2025, waarbij de minderjarige ook al onder toezicht was gesteld na een crisis met de moeder, die in een psychose verkeerde. De moeder is belast met het ouderlijk gezag, maar door haar instabiele situatie was het noodzakelijk om de minderjarige uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat het in haar belang is om uit huis geplaatst te worden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het verzoek ingediend om de minderjarige voorlopig onder toezicht te stellen en om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de minderjarige voorlopig onder toezicht gesteld tot 23 juli 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor dezelfde periode.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/684017 / JE RK 25-736
Datum uitspraak: 29 april 2025
Beschikking van de kinderrechter tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Raad voor de Kinderbeschermingte Den Haag,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. A.B. Baumgarten te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 april 2025 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 7 mei 2025 en voor dezelfde duur een spoedmachtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, met aanhouding van het overige deel van het verzoek.
1.2.
De kinderrechter neemt de beschikking van 23 april 2025, en de hierin genoemde stukken, mee in de beoordeling.
1.3.
De zitting heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 29 april 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin.

3.Het verzoek en de gronden

3.1.
De Raad handhaaft het verzoek om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden en om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek, samengevat en zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd. De moeder is in het weekend van 19 april 2025 met een crisismaatregel opgenomen bij GGZ Delfland, nadat zij (opnieuw) in een psychose was geraakt en haar buren de hulpdiensten hadden ingeschakeld. [minderjarige] was op dat moment bij de moeder aanwezig. Zij is opgevangen door de eigenaar van het gastouderbureau waar zij eerder al heeft verbleven, maar kon hier na 23 april 2025 niet meer verblijven. De moeder gaf geen toestemming om [minderjarige] elders te laten verblijven. Omdat de moeder op dat moment bij GGZ Delfland verbleef en er hierdoor geen beschikbare opvoeder voor [minderjarige] aanwezig was, is zij op 23 april 2025 bij wijze van spoedvoorziening voorlopig onder toezicht gesteld en bij een crisispleeggezin van Jeugdformaat geplaatst. De moeder verblijft op dit moment weer thuis. De Raad is van mening dat voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de resterende duur van de drie maanden noodzakelijk is om te blijven monitoren hoe het met de moeder gaat, en om samen met de hulpverlening van de moeder te onderzoeken wat er nodig is om de situatie van de moeder weer stabiel te krijgen. Hiernaast zal worden uitgezocht wat er voor [minderjarige] nodig is om weer op een veilige wijze thuis te kunnen wonen. Om te zorgen dat [minderjarige] tijdens dit onderzoek op een rustige en stabiele plek kan verblijven, is de machtiging tot uithuisplaatsing voor diezelfde duur tevens noodzakelijk. De Raad zal in die periode samen met de gecertificeerde instelling de mogelijkheden onderzoeken om tegemoet te komen aan de wens van de moeder, dat [minderjarige] zo spoedig mogelijk opnieuw bij de voor haar bekende gastouder kan verblijven, voor de resterende duur van de maatregelen.

4.Het standpunt van de belanghebbende

4.1.
Door en namens de moeder is gerefereerd aan het oordeel van de kinderechter. De moeder erkent dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is om meteen weer bij haar te wonen, omdat de moeder eerst moet werken aan zichzelf en aan stabilisatie van de situatie. De moeder wil er alles aan doen om dit te realiseren en is ook bereid de betrokken jeugdbeschermer te helpen in het realiseren van contact met haar eigen hulpverleners. Wel vindt zij het het beste voor [minderjarige] als zij terug wordt geplaatst bij de gastouder bij wie zij al vertrouwd is en bij wie zij ook al eerder heeft verbleven. De moeder heeft een goede samenwerking met deze gastouder en zij kunnen goede afspraken maken over [minderjarige] en over de invulling van het contact tussen [minderjarige] en de moeder. De moeder heeft deze goede samenwerking niet met het pleeggezin waar [minderjarige] nu verblijft.
4.2.
De gecertificeerde instelling heeft zich ter zitting achter het verzoek van de Raad geschaard. De jeugdbeschermer die op dit moment betrokken is, was ook betrokken tijdens de vorige periode waarin een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gold. Het gaat naar omstandigheden goed met [minderjarige] in het pleeggezin. De moeder is sinds 24 april 2025 weer thuis en heeft al telefonisch contact gehad met [minderjarige] . Ambulante Spoedhulp zal worden ingezet om de bezoeken tussen de moeder en [minderjarige] te begeleiden. Ook is het Sociaal Kernteam betrokken. Het is de betrokken jeugdbeschermer tot nu toe niet gelukt om in contact te komen met GGZ Delfland en de psycholoog van de moeder om een beeld te krijgen van de draagkracht en de belastbaarheid van de moeder. De gecertificeerde instelling acht het in het belang van [minderjarige] dat de moeder de zorg voor [minderjarige] weer op een langzaam en opbouwende wijze oppakt, net zoals tijdens de vorige maatregelen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting heeft de kinderrechter het ernstige vermoeden dat de ontwikkeling van [minderjarige] acuut en ernstig wordt bedreigd. Aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling wordt dus voldaan. [1] Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding dat [minderjarige] uit huis wordt geplaatst. [2]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe het volgende. De moeder is sinds 24 april 2025 weer thuis, maar uit het besprokene op de zitting, waaronder ook de toelichting van de moeder zelf, volgt dat zij op dit moment nog niet in staat is om de zorg voor [minderjarige] weer zelf te dragen. Nu de moeder haar leven thuis weer moet oppakken - waarbij van belang is dat wordt gemonitord hoe haar herstel verloopt en of zij de opvoedomgeving kan bieden die [minderjarige] nodig heeft - en de stabiliteit in de thuissituatie nog niet hervonden is, is de kinderrechter van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat er een jeugdbeschermer betrokken blijft en dat de Raad nader onderzoek kan doen. De kinderrechter stelt [minderjarige] daarom voorlopig onder toezicht voor de duur van drie maanden.
5.3.
Ook machtigt de kinderrechter de gecertificeerde instelling om [minderjarige] uit huis te plaatsen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.4.
Het is voor [minderjarige] op dit moment nog niet mogelijk om weer bij haar moeder te wonen. Een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is daarom in het belang van haar opvoeding en verzorging noodzakelijk. Belangrijk is dat de moeder zich kan richten op haar eigen mentale gezondheid en het creëren van een stabiele thuissituatie voor [minderjarige] , en dat de draagkracht van de moeder in kaart wordt gebracht. Gedurende die processen zal de verzorging van [minderjarige] tijdelijk elders moeten plaatsvinden. De moeder geeft er de voorkeur aan dat [minderjarige] opnieuw bij haar eerste gastouder geplaatst wordt en de kinderrechter vindt het belangrijk dat in de komende periode wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn met betrekking tot deze plaatsing.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 7 mei 2025 tot 23 juli 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 7 mei 2025 tot 23 juli 2025;
6.3.
verklaart de beslissing onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025 door mr. M.H. Rochat, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M. van Leeuwen als griffier, en op schrift gesteld op 16 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 en 1:257 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).