In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De rechtbank had eerder, op 26 augustus 2024, bepaald dat de minister binnen acht weken na die uitspraak moest beslissen. Aangezien de minister deze termijn heeft overschreden, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling, omdat er een uitdrukkelijke termijn was gesteld door de rechtbank.
De rechtbank constateert dat de minister niet binnen de gestelde termijn een besluit heeft genomen en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank legt de minister op om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister de termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 453,50, omdat hij juridische bijstand heeft ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 19 mei 2025.