ECLI:NL:RBDHA:2025:8772
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot reguliere verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een V-nummer heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd bepaald dat hij niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zonder dat hij expliciet heeft aangegeven welke voorziening hij precies vraagt. De voorzieningenrechter heeft de zaak beoordeeld zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die het noodzakelijk maken om voorbij te gaan aan de indieningsvereisten, zoals het betalen van griffierecht. Dit is te wijten aan de grote hoeveelheid zaken die gelijktijdig zijn ingediend, waardoor communicatie met verzoekers moeilijk is. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat verzoeker niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn claim dat hij onder het associatierecht tussen de EU en Turkije valt.
De voorzieningenrechter heeft het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, omdat er geen twijfel bestaat over de uitkomst van het bezwaar. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.