ECLI:NL:RBDHA:2025:8774
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot reguliere verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker die niet in aanmerking kwam voor een reguliere verblijfsvergunning. Het primaire besluit van de minister van Asiel en Migratie, gedateerd 30 oktober 2024, wees de aanvraag van de verzoeker af. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat, hoewel de indieningsvereisten niet volledig waren nageleefd, er sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die het noodzakelijk maakten om het verzoek inhoudelijk te beoordelen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was, omdat de verzoeker niet voldoende onderbouwing had gegeven voor zijn beroep op het associatierecht tussen de Europese Unie en Turkije. Bovendien was er geen aanleiding om aan te nemen dat het bezwaar enige kans van slagen had.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Er is geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.