ECLI:NL:RBDHA:2025:8784
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot reguliere verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Het primaire besluit, genomen op 11 december 2024, weigerde verzoeker een reguliere verblijfsvergunning. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat, hoewel verzoeker niet expliciet heeft aangegeven welke voorlopige voorziening hij vraagt, het verzoek moet worden opgevat als een verzoek om opschorting van de rechtsgevolgen van het primaire besluit, dat verzoeker verplicht terug te keren naar Turkije. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn beroep op het associatierecht tussen de Europese Unie en Turkije en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het bezwaar kans van slagen heeft.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen en het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.