ECLI:NL:RBDHA:2025:8809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
C/09/681104 / KG ZA 25-182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot nakoming van een omgangsregeling met dwangsom in kort geding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de omgang met hun minderjarige kind. De vader vorderde nakoming van een voorlopige omgangsregeling, terwijl de moeder in reconventie vroeg om een begeleide omgangsregeling. De ouders hebben een affectieve relatie gehad en zijn de ouders van een minderjarige, die in 2015 is geboren. De moeder heeft het ouderlijk gezag, terwijl de vader de minderjarige heeft erkend. Tijdens een eerdere zitting op 11 oktober 2024 zijn afspraken gemaakt over de omgang, maar de moeder heeft geweigerd om haar medewerking te verlenen aan de uitvoering van deze afspraken. De vader heeft meerdere keren verzocht om de afspraken na te komen, maar de moeder heeft dit geweigerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er momenteel geen contact is tussen de vader en de minderjarige, wat in strijd is met de belangen van het kind. De voorzieningenrechter heeft besloten dat er iedere woensdag na school voor een uur omgang zal zijn tussen de vader en de minderjarige, onder begeleiding van een aangewezen persoon, totdat BOR Humanitas de begeleiding overneemt. Tevens is er een dwangsom van € 250,- opgelegd voor iedere dag dat de moeder in gebreke blijft met de nakoming van de omgangsregeling, tot een maximum van € 5.000,-. De voorzieningenrechter heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/681104 / KG ZA 25-182
Vonnis in kort geding van 22 april 2025
in de zaak van
[de vader]in [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R. van Venetiën in Alphen aan den Rijn,
tegen:
[de moeder]in [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S. Şeker in Den Haag.
Partijen worden hierna ‘de vader’ en ‘de moeder’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de moeder overgelegde conclusie van antwoord, met eis in reconventie;
-de door de vader overgelegde conclusie van antwoord in reconventie;
-het bericht van 7 april 2025 namens de moeder.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 april 2025, waarbij zijn verschenen: de vader met zijn advocaat en de advocaat van de moeder. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag. [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en dat wat op de zitting is besproken wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie gehad en zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] . Alleen de moeder heeft het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
2.2.
Bij proces-verbaal van de behandeling in kort geding op 11 oktober 2024 zijn de ouders het volgende overeengekomen:
- partijen gaan akkoord met verwijzing naar BOR Humanitas door de voorzieningenrechter;
- [de minderjarige] is bij de vader op de woensdagen uit school waarbij [naam 1] dit zal begeleiden in eerste instantie gedurende een uur. Dit kan worden uitgebreid als de omgang goed verloopt;
- de begeleiding door [naam 1] zal plaatsvinden totdat dit wordt overgenomen door BOR;
- partijen dragen ieder hun eigen proceskosten;
- partijen verzoeken doorhaling van de zaak per heden.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vader vordert – zakelijk weergegeven – de moeder te veroordelen tot strikte en nauwgezette nakoming/uitvoering van een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] , inhoudende dat:
-
primair[de minderjarige] een weekend per twee weken van vrijdag na school tot maandag naar school bij de vader is en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag (een gedeelte van de dag daaronder begrepen) dat de moeder daarvan in gebreke blijft;
-
subsidiair[de minderjarige] gedurende de eerste vier weken vanaf het vonnis bij de vader is iedere woensdag van 11.45 uur tot 19.00 uur en iedere zaterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur, de daaropvolgende vier weken iedere woensdag van 11.45 uur tot 19.00 uur en iedere vrijdag uit school tot zaterdag 20.00 uur en nadien een weekend per twee weken van vrijdag uit school tot maandag naar school, en de helft van de vakanties en feestdagen, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag (een gedeelte van de dag daaronder begrepen) dat de moeder daarvan in gebreke blijft;
-
meer subsidiairde omgangsregeling zoals vastgelegd in het proces-verbaal van 11 oktober 2024, op verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag (een gedeelte van de dag daaronder begrepen) dat de moeder daarvan in gebreke blijft.
3.2.
Daartoe voert de vader – samengevat – het volgende aan. Na het kort geding van 11 oktober 2024 heeft er een aantal keer omgang plaatsgevonden. De moeder heeft echter, ondanks de afspraken, geweigerd om haar medewerking te verlenen aan BOR Humanitas. De vader heeft meerdere keren aan de moeder verzocht om de afspraken na te komen, maar ook dit heeft zij geweigerd. Op 19 februari 2025 hebben [de minderjarige] en de vader elkaar voor het laatst gezien. De vader stelt dat er sprake is van een nauwe en hechte persoonlijke band tussen hem en [de minderjarige] . Vanaf de geboorte tot januari 2024 heeft [de minderjarige] behoord tot het gezin van de ouders. Volgens de vader moet de moeder zich inspannen om het contact tussen [de minderjarige] en de vader te realiseren en te waarborgen. Het uitblijven van de omgang is in strijd met de belangen van [de minderjarige] . Aangezien er recent nog contact is geweest acht de vader begeleiding van de omgang niet langer aangewezen. Voor zover de voorzieningenrechter een opbouw wel wenselijk acht doet de vader hiervoor een subsidiair verzoek.
3.3.
De moeder voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
De moeder vordert – zakelijk weergegeven – te bepalen dat het contact tussen [de minderjarige] en de vader voorlopig uitsluitend zal plaatsvinden in het kader van een begeleide omgangsregeling, waarbij de professionele hulpverlener het contact begeleidt en de regie daarbij in handen heeft, en de vader te voordelen zijn medewerking hieraan te verlenen.
3.5.
Daartoe voert de moeder – samengevat – het volgende aan. Er is sprake geweest van geweld en agressief gedrag tussen de ouders, waarvan [de minderjarige] getuige is geweest. Vanaf juli 2024 was er geen omgang meer tussen [de minderjarige] en de vader vanwege ernstige bedreigingen richting de moeder. Ondanks gesprekken met de wijkagent is de vader niet gestopt met het stalken en bedreigen van de moeder. Tijdens de zitting op 11 oktober 2024 zijn er afspraken gemaakt, maar de vader kwam daarna met aanvullende verzoeken en werd agressief toen de moeder daar niet aan wilde meewerken. De veiligheid en het welzijn van [de minderjarige] moeten voorop staan bij beslissingen over omgang met de vader. Gebleken is dat omgang via een tussenpersoon geen werkbare oplossing is. De eerder afgesproken tussenpersoon heeft zich teruggetrokken en de voortdurende zoektocht naar een vervanger heeft de moeder veel stress bezorgd. Het wijkteam is betrokken via BOR Humanitas voor het zoeken naar een partij die de omgang kan begeleiden. De afspraken van 11 oktober 2024 zijn in de praktijk nu niet uitvoerbaar.
3.6.
De vader voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aangezien de vorderingen van de ouders nauw met elkaar samenhangen worden ze hierna gezamenlijk besproken.
in conventie en in reconventie
Spoedeisendheid
4.2.
Deze zaak heeft een spoedeisend karakter nu er op dit moment, ondanks de door de ouders op 11 oktober 2024 afgesproken omgangsregeling, geen contact is tussen [de minderjarige] en de vader. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van de vader en de moeder, die respectievelijk strekken tot nakoming en wijziging van de omgangsregeling, dan ook inhoudelijk behandelen.
Omgangsregeling
4.3.
Op grond van artikel 1:377a lid 1 tweede volzin van het Burgerlijk Wetboek heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Afspraken tussen de ouders over omgang en een door de rechter vastgestelde omgangsregeling moeten worden nagekomen door beide ouders. Geschillen daarover kunnen ook in kort geding worden voorgelegd. De voorzieningenrechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.4.
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is de voorzieningenrechter het volgende gebleken. De begeleiding door mevrouw [naam 1] , zoals in het kort geding van 11 oktober 2024 is afgesproken, heeft niet plaatsgevonden. In plaats daarvan is de omgang tussen [de minderjarige] en de vader begeleid door mevrouw [naam 2]. De omgangsmomenten zijn niet altijd doorgegaan, vanwege verschillende redenen. Tussen de moeder en mevrouw [naam 2] is op enig moment onenigheid ontstaan, waarna de moeder heeft geweigerd om de omgang voort te zetten onder begeleiding van mevrouw [naam 2]. Het laatste omgangsmoment tussen [de minderjarige] en de vader was op 19 februari 2025. BOR Humanitas en het wijkteam zijn aan het onderzoeken welke hulp het beste bij het gezin past. Zij denken daarbij aan professionele begeleiding bij de omgang, maar dat is moeilijk te vinden.
4.5.
De voorzieningenrechter acht het in het belang van [de minderjarige] dat de omgang met de vader zo snel mogelijk wordt hervat. Het door de vader primair en subsidiair verzochte acht de rechtbank op dit moment een te grote stap gelet op de huidige situatie. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beslissing of de omgang onbegeleid kan zijn zich niet leent voor deze kort geding procedure, maar voor de bodemprocedure. De voorzieningenrechter zal daarom – in lijn met de door de ouders gemaakte afspraken op 11 oktober 2024 – bepalen dat er iedere woensdag uit school voor een uur omgang is tussen [de minderjarige] en de vader, onder begeleiding van mevrouw [naam 2], totdat BOR Humanitas de begeleiding overneemt. De vader moet zorgen dat [de minderjarige] na een uur weer bij de moeder thuis is.
4.6.
Op de zitting is namens de moeder aangegeven dat zij niet wil dat mevrouw [naam 2] de omgang begeleidt, maar zij heeft geen alternatief voorgedragen. De voorzieningenrechter heeft begrepen dat de moeder geen principiële bezwaren heeft tegen mevrouw [naam 2]. Haar bezwaar is dat mevrouw [naam 2] zich te veel inhoudelijk met de omgang bemoeide, in die zin dat zij vond dat de omgang bij de vader thuis kon plaatsvinden. De voorzieningenrechter acht herstel van het contact tussen [de minderjarige] en de vader het meest belangrijk op dit moment en gaat daarom mee in het voorstel van de vader om de omgang te laten begeleiden door mevrouw [naam 2]. Als de moeder daar ernstige bezwaren tegen heeft kan zij iemand anders voorstellen, maar zolang er geen alternatief is zal de omgang plaatsvinden onder begeleiding van mevrouw [naam 2]. Daarnaast zal de voorzieningenrechter bepalen dat de omgang niet bij de vader thuis plaatsvindt, zodat dat niet meer tot discussie kan leiden.
4.7.
De vast te stellen omgangsregeling zal gelden totdat BOR Humanitas de begeleiding overneemt. Vanaf dat moment zal de omgang en eventuele uitbreiding daarvan onder regie van BOR Humanitas plaatsvinden. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de moeder hieraan haar medewerking zal verlenen, zoals op de zitting is toegezegd.
Dwangsom
4.8.
De voorzieningenrechter acht in dit geval oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, aangewezen. Het is gebleken dat de omgang tot nu toe niet goed van de grond komt. Op basis van de stukken kan de voorzieningenrechter zich niet aan de indruk onttrekken dat de moeder zich niet volledig lijkt in te zetten voor het bewerkstelligen van omgang tussen [de minderjarige] en de vader. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de moeder in haar aangifte bij de politie heeft verklaard dat zij vindt dat de vader geen recht heeft op omgang met [de minderjarige] . Zoals ook op de zitting is gezegd is dat niet aan de moeder om te bepalen.
4.9.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om aan de nakoming van de omgangsregeling een dwangsom te verbinden van € 250,- voor iedere dag of dagdeel dat de moeder daartoe in gebreke blijft. De dwangsom zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 5.000,-.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
stelt vast dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] , bij de vader zal zijn iedere woensdag na school voor een uur, onder begeleiding van mevrouw [naam 2] totdat dit wordt overgenomen door BOR Humanitas, waarbij de omgang niet bij de vader thuis zal plaatsvinden en waarbij de vader zal zorgen dat [de minderjarige] na een uur weer bij de moeder is;
5.2.
veroordeelt de moeder om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag dat zij haar medewerking aan bovengenoemde omgangsregeling weigert, tot een maximum van € 5.000,- is bereikt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.5.
wijst het gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. C. de Jong-Kwestro en in het openbaar uitgesproken op
22 april 2025.
PMA