ECLI:NL:RBDHA:2025:8860
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. Verzoeker, die een V-nummer heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 30 oktober 2024, waarin werd bepaald dat hij niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen zonder zitting, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die het noodzakelijk maken om voorbij te gaan aan de indieningsvereisten. Dit betreft een cluster van zaken waarin communicatie met verzoekers moeilijk is en waar verzuimen niet worden hersteld. Verzoeker heeft niet duidelijk gemaakt welke voorlopige voorziening hij vraagt, maar het verzoek wordt opgevat als een verzoek om opschorting van de rechtsgevolgen van het primaire besluit, dat hem verplicht terug te keren naar Turkije.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn beroep op het associatierecht tussen de EU en Turkije en dat zijn verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is. Tevens is het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.