ECLI:NL:RBDHA:2025:8865

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
C/09/683290 / JE RK 25-637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met zorgelijk gedrag

Op 7 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming over een minderjarige, geboren in 2009 in Syrië. De minderjarige vertoont zorgelijk gedrag, onttrekt zich aan het ouderlijk gezag en heeft een hoog schoolverzuim. De kinderrechter heeft eerder op 22 april 2025 een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die nu wordt voortgezet. De minderjarige is meerdere keren weggelopen en is op zorgelijke locaties gesignaleerd, wat aanleiding geeft tot ernstige zorgen over haar veiligheid en ontwikkeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om voor de veiligheid van de minderjarige te zorgen en dat er hulpverlening nodig is. De Raad verzoekt om een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing voor drie maanden, wat door de kinderrechter is toegewezen. De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter benadrukt het belang van hulpverlening en duidelijke afspraken voor de toekomst van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/683290 / JE RK 25-637
Datum uitspraak: 7 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] , Syrië,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. de Boorder te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 22 april 2025 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 9 mei 2025 en voor dezelfde duur een machtiging verleend om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot deze zitting.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • de beschikking van 10 april 2025 en de daarin genoemde stukken;
  • de beschikking van 22 april 2025.
1.3.
Op 7 mei 2025 heeft de kinderrechter de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] , namens de Raad;
  • [naam 2] , namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader met zijn advocaat en bijgestaan door een tolk.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.
1.4.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover – in aanwezigheid van de jeugdbeschermer – een gesprek gevoerd met de kinderrechter. [de minderjarige] heeft de kinderrechter verzocht om niet op de zitting samen te vatten wat zij heeft verteld.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikkingen van 22 en 10 april 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [de minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van drie maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het aangehouden deel van dit verzoek strekt tot 9 juli 2025.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. De Raad maakt zich ernstig zorgen om [de minderjarige] . De afgelopen periode is [de minderjarige] meerdere keren weggelopen van huis en het is onduidelijk met wie zij op die momenten is. Er zijn vermoedens dat mogelijk sprake is van loverboyproblematiek. [de minderjarige] is daarbij op verschillende zorgelijke adressen gesignaleerd, waaronder een AZC, een drugspand en een pand waar jongeren naar toe gaan om seks te hebben. [de minderjarige] lijkt de consequenties van haar gedrag niet in te zien en onttrekt zich volledig aan het ouderlijk gezag. De vader kan niet instaan voor de veiligheid van [de minderjarige] en maakt zich zorgen om haar. De Raad vindt het wenselijk dat [de minderjarige] de komende maanden elders verblijft om tot rust te komen. Bij [jeugdinstelling] kan haar veiligheid worden gewaarborgd, passende hulpverlening worden ingezet en kan gewerkt worden aan de relatie tussen [de minderjarige] , de vader en de zus. De Raad vindt het van groot belang dat er een jeugdbeschermer wordt betrokken om de regie te voeren, de benodigde hulpverlening in te zetten, veiligheidsafspraken te maken en de belangen van [de minderjarige] te waarborgen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de vader is ingestemd met het verzoek voor een voorlopige ondertoezichtstelling. Er is echter wel verweer gevoerd tegen het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing. De vader heeft veel zorgen over [de minderjarige] en benoemt dat de problematiek van [de minderjarige] pas sinds kort speelt. De vader meent dat de vriendinnen van [de minderjarige] negatieve invloed op haar hebben. [de minderjarige] is nauwelijks aanwezig op school en is meerdere keren weggelopen van huis zonder dat de vader weet waar en met wie ze is. De vader stelt dat er geen zorgen zijn in de thuissituatie en dat hij goed contact heeft met [de minderjarige] . De vader begrijpt dat [de minderjarige] momenteel bij [jeugdinstelling] verblijft, maar verzoekt de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing uit te spreken voor een kortere duur dan is verzocht, namelijk tot eind mei 2025. De vader wil graag dat er hulpverlening voor [de minderjarige] wordt ingezet zodat zij zo snel mogelijk weer thuis kan komen wonen. De vader is bang dat [de minderjarige] bij [jeugdinstelling] te veel vrijheid krijgt dat ze zich alsnog in gevaarlijke situaties begeeft en met verkeerde mensen omgaat. De vader vindt het daarom belangrijk dat er bij [jeugdinstelling] duidelijke afspraken met [de minderjarige] gemaakt worden waar zij zich aan moet houden zodat haar veiligheid kan worden gewaarborgd.
4.2.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat er afspraken met [de minderjarige] zijn gemaakt waar ze zich aan dient te houden tijdens haar verblijf bij [jeugdinstelling] . Zo heeft [de minderjarige] inzage moeten geven in haar contacten (naam, leeftijd, adres), mag [de minderjarige] slechts vier uur per dag naar buiten en onder de voorwaarde dat ze verteld met wie en waar ze is. [de minderjarige] heeft tot op heden laten zien dat zij zich goed houdt aan de afspraken. De gecertificeerde instelling vindt het belangrijk dat [de minderjarige] binnenkort start met dagbesteding of onderwijs. Ook is het wenselijk dat [de minderjarige] hulp en begeleiding krijgt van bijvoorbeeld een coach, omdat [de minderjarige] veel behoefte heeft aan ondersteuning en uitleg. Daarnaast stelt de gecertificeerde instelling dat er nog veel dient te gebeuren alvorens thuisplaatsing van [de minderjarige] mogelijk is. Er dient hulpverlening te worden opgestart voor [de minderjarige] , maar ook voor de andere gezinsleden. Het is belangrijk dat de gezinsdynamiek in positieve zin veranderd zodat de spanningen in de thuissituatie afnemen en [de minderjarige] niet meer de neiging heeft om weg te lopen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting heeft de kinderrechter het ernstige vermoeden dat de ontwikkeling van [de minderjarige] acuut en ernstig wordt bedreigd. Aan de voorwaarden voor een voorlopige ondertoezichtstelling wordt dus voldaan. [1] Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding dat [de minderjarige] uit huis wordt geplaatst. [2]
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [de minderjarige] laat zorgelijk gedrag zien, onttrekt zich aan het ouderlijk gezag van de vader en heeft een hoog schoolverzuim. De afgelopen periode zijn de spanningen in de thuissituatie tussen [de minderjarige] , de vader en de zus toegenomen. [de minderjarige] voelt zich niet gehoord en niet begrepen waardoor zij de afgelopen periode regelmatig meerdere malen is weggelopen. Op die momenten is er geen zicht op haar. Het is dan onduidelijk wat zij doet, met wie zij is. [de minderjarige] is op verschillende zorgelijke locaties gesignaleerd. Daarbij komt dat [de minderjarige] mogelijk de consequenties van haar gedrag niet inziet en zichzelf hierdoor in gevaarlijke situaties begeeft.
5.3.
Er is hulpverlening in het vrijwillig kader ingeschakeld, maar [de minderjarige] houdt het contact af. Er heeft geen afspraak kunnen plaatsvinden, ook omdat [de minderjarige] steeds wegloopt. De vader kan [de minderjarige] niet thuishouden en toezien op haar veiligheid.
5.4.
[de minderjarige] verblijft sinds enkele weken bij [jeugdinstelling] in [plaats]. Om de veiligheid van [de minderjarige] te kunnen waarborgen zijn er (veiligheids)afspraken opgesteld. Zo mag [de minderjarige] bijvoorbeeld vier uur per dag naar buiten onder de voorwaarde dat zij verteld met wie en waar zij is. Het lukt [de minderjarige] om zich aan deze afspraken te houden. Ook ervaart zij meer rust sinds zij bij [jeugdinstelling] verblijft. De kinderrechter acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij de komende weken bij [jeugdinstelling] blijft. Voordat thuisplaatsing van [de minderjarige] gerealiseerd kan worden dient er zowel individuele hulpverlening voor [de minderjarige] als voor het gezin te worden ingezet. De spanningen in de thuissituatie dienen af te nemen en de onderlinge communicatie dient te verbeteren. Ook is het noodzakelijk dat er duidelijke afspraken worden gemaakt waar alle gezinsleden zich aan houden. Het is daarbij van belang dat de thuisplaatsing zorgvuldig en op passende wijze wordt vormgegeven zodat de thuisplaatsing succesvol verloopt. Naast het inzetten van hulpverlening is het noodzakelijk dat [de minderjarige] een zinvolle dagbesteding heeft, omdat zij momenteel nauwelijks naar school gaat en geen andere vorm van dagbesteding heeft. De gecertificeerde instelling dient de komende periode in de gaten te houden of [de minderjarige] zich aan de veiligheidsafspraken van [jeugdinstelling] blijft houden. Daarnaast dient zij te onderzoeken welke school dan wel dagbesteding passend is voor [de minderjarige] . Ook is het wenselijk dat [de minderjarige] ondersteuning krijgt van een coach. Gelet op het voornoemde stelt de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht voor de resterende duur van de drie maanden, te weten tot 9 juli 2025. Ook machtigt de kinderrechter de gecertificeerde instelling om [de minderjarige] uit huis te plaatsen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] voorlopig onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 9 mei 2025 tot 9 juli 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 9 mei 2025 tot 9 juli 2025;
6.3.
verklaart de beslissing onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025 door mr. N.B. Haverhoek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 12 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:255 en 1:257 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).