ECLI:NL:RBDHA:2025:8884
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van mvv-vereiste en artikel 8 EVRM
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser had de aanvraag ingediend om bij zijn partner, mevrouw [naam], te kunnen verblijven. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag op 11 april 2024 afgewezen en een terugkeerbesluit genomen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de minister handhaafde zijn besluit op 7 januari 2025. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep behandeld en beoordeeld of de minister terecht de aanvraag had afgewezen. De rechtbank concludeert dat de minister op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiser voerde aan dat hij om religieuze redenen niet kan terugkeren naar Senegal, maar de rechtbank oordeelt dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen objectieve belemmeringen zijn die een terugkeer naar Senegal onmogelijk maken.
De rechtbank wijst erop dat eiser tijdens zijn verblijf in Nederland gezinsleven heeft opgebouwd, maar dat dit gezinsleven is ontstaan tijdens illegaal verblijf. De rechtbank concludeert dat de minister de afwijzing van de aanvraag terecht heeft gehandhaafd en dat er geen bijzondere, persoonlijke omstandigheden zijn die een vrijstelling van het mvv-vereiste rechtvaardigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.