ECLI:NL:RBDHA:2025:8949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
09-115325-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van mensenhandel en bedreiging in jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van mensenhandel en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met mededaders het slachtoffer, een jonge vrouw, heeft uitgebuit door haar te dwingen tot seksuele handelingen. De verdachte heeft het slachtoffer in een hotelkamer gehouden, haar bedreigd en gedwongen om naaktfoto's te maken en deze te verspreiden. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, rekening houdend met haar lichte verstandelijke beperking en sociaal-emotionele achterstand. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 30 uren. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2.500,00. De rechtbank heeft ook de overschrijding van de redelijke termijn in strafverminderende zin meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-115325-22
Datum uitspraak: 30 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte] (hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 29 februari 2024, de openbare terechtzitting van 14 maart 2024 (heropening onderzoek) en de besloten terechtzitting van 16 april 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. N.Y. Rose en de advocaat van de verdachte is
mr. E.M. van Egmond te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

1.
zij in of omstreeks de periode van 26 juli 2021 tot en met 28 juli 2021 te ’s-Gravenhage en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, een ander, genaamd [naam 1] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [naam 1] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [naam 1] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s)
- die [naam 1] meegenomen naar een hotelkamer en/of
- met die [naam 1] op een hotelkamer verbleven en/of (vervolgens) tegen die [naam 1] gezegd: ‘Je gaat nu niet meer uit de hotelkamer’ en/of 'Als jij naar de deur gaat sla ik je kop in elkaar met een kledinghanger" althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- de tas en/of telefoon van die [naam 1] afgepakt en/of de simkaart uit die telefoon gehaald en/of de tas van die [naam 1] leeg gehaald en/of
- die [naam 1] opgedragen zich uit te kleden en/of tegen haar gezegd dat ze werd geslagen als zij zich niet zou uitkleden en/of kleding van die [naam 1] uitgetrokken en/of
- ( vervolgens) (naakt)foto’s van die [naam 1] gemaakt en/of die [naam 1] gefilmd en/of
- ( een advertentie met) (naakt)foto’s van die [naam 1] op sekssites geplaatst en/of (naakt)foto’s verspreid via sociale media en/of
- tegen die [naam 1] gezegd dat zij sekswerk moest gaan doen en/of
- die [naam 1] met potentiële klanten laten bellen en/of tegen die klanten te zeggen dat zij zin had om te neuken en hierbij te kreunen en/of (aldus) die [naam 1] gedwongen contact te hebben met potentiële klanten en/of
- ( vervolgens) die [naam 1] geslagen (met een schoen) en/of gedreigd te slaan en/of aan haar haren getrokken;
2.
zij in of omstreeks de periode van 26 juli 2021 tot en met 28 juli 2021 ’s-Gravenhage en/of elders in Nederland [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Jij komt niet levend van mij af man" en/of “Broer ik ga jou zo hard martelen dat je gewoon dood gaat echt bizar kankerhoer. Wacht maar. Jou heb ik sowieso in mijn handen dat zeg ik alleen ik heb jou sowieso in mijn handen en ik ga je zo hard wurgen dat ik een ring op je fucking lichaam ga zetten" en/of “Ik ga je zo hard laten bloeden" en/of "Ik ga je zo’n pijn doen dat je gewoon bijna niet meer leeft", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie verzocht om de verdachte partieel vrij te spreken van het onderdeel ‘overbrengen’.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – op gronden zoals weergegeven in de pleitnota’s – namens de verdachte primair vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om bij een bewezenverklaring van feit 1 toepassing te geven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), omdat de verdachte zichzelf gedwongen voelde om de ten laste gelegde strafbare feiten te plegen. Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit komt, dan wordt verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van het onderdeel met betrekking tot het plaatsen van een advertentie met naaktfoto's op sekssites. Tevens kan volgens de raadsvrouw geen bewezenverklaring volgen voor de in de tenlastelegging opgenomen dwangmiddelen dreiging met andere feitelijkheden, afpersing en fraude.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.
3.3
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot een aantal onderdelen van het onder 1 ten laste gelegde feit van oordeel dat deze niet wettig en overtuigend zijn bewezen.

door afpersing, fraude, misleiding’
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting het tenlastegelegde voor wat betreft de bovengenoemde onderdelen niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
‘heeft geworven, vervoerd, overgebracht of opgenomen’ (sub 1)
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting het tenlastegelegde voor wat betreft de bovengenoemde onderdelen niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
‘het verrichten van arbeid’ (sub 4)
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting het tenlastegelegde voor wat betreft het bovengenoemde onderdeel niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Pleegperiode
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte van 26 juli 2021 tot en met 27 juli 2021 betrokken was bij het tenlastegelegde. De verdachte had geen betrokkenheid bij de seksafspraak die door de mededaders namens het slachtoffer werd gemaakt op 28 juli 2021. Dat betekent dat de pleegperiode vastgesteld dient te worden op 26 juli 2021 tot en met 27 juli 2021 en dat de verdachte voor het overige deel van de ten laste gelegde periode zal worden vrijgesproken.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
Feit 1
De rechtbank heeft voor feit 1 in bijlage I de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Feit 2
De rechtbank zal voor feit 2 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021226638 (onderzoeksnummer: DHRCC22003 / Kakapo), van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 731).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 februari 2024;
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 oktober 2021 (p. 71-73).
3.5
Bewijsoverwegingen feit 1
Juridisch kader
In artikel 273f, eerste lid, Sr zijn verschillende strafbaar gestelde gedragingen neergelegd in subleden, die alle kwalificeren als mensenhandel. In de onderhavige zaak gaat het om de in artikel 273f, eerste lid, sub 1º en 4º Sr genoemde gedragingen.
De delictsomschrijving in sub 1º ziet op het werven, overbrengen/vervoeren of huisvesten/opnemen van een ander, om die ander in een uitbuitingssituatie te brengen. Daarbij is vereist dat de verdachte het oogmerk van uitbuiting heeft. Het verwijt in sub 4º ziet op het verrichten van handelingen waardoor een ander zich beschikbaar stelt voor het verrichten van arbeid of - in dit geval - diensten van seksuele aard. Uitbuiting van het slachtoffer is daarbij een impliciet bestanddeel. De in sub 1º en 4º strafbaar gestelde vormen van mensenhandel vereisen steeds het gebruik van één of meer dwangmiddelen zoals genoemd in artikel 273f Sr, lid l, sub 1º.
De vraag of sprake is van uitbuiting laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Uitbuiting
veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die
wordt uitgebuit. Van uitbuiting in de prostitutie kan worden gesproken wanneer de
betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin de ‘gemiddelde mondige prostituee in Nederland’ verkeert, die zelf bepaalt voor wie, maar ook
waar, wanneer, met wie en onder welke omstandigheden zij werkt. Op grond van vaste
jurisprudentie zal in het geval van prostitutiewerkzaamheden - gelet op de aard van het
werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit - in het geval van gebruik van enig
dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting.
Wanneer gebruik is gemaakt van een dwangmiddel, is instemming van het slachtoffer met
de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant. Evenmin is de omstandigheid dat het
slachtoffer voorafgaand aan de uitbuitingssituatie reeds werkzaam was als prostituee een
beletsel voor een bewezenverklaring. Een beperking van de keuzevrijheid van het
slachtoffer als gevolg van de gebruikte dwangmiddelen is voldoende om het gedwongen
karakter van de prostitutie aan te nemen.
(Oogmerk van) uitbuiting
De verdediging heeft betoogd dat het oogmerk van uitbuiting bij de verdachte ontbreekt. Dat het slachtoffer zou worden uitgebuit was niet een door de verdachte daadwerkelijk gewild gevolg. Ten eerste omdat zij haar wil en gedrag niet in vrijheid heeft kunnen bepalen vanwege haar verstandelijke beperking en gebrek aan vaardigheden, ten tweede omdat zij de consequenties van haar handelen niet heeft kunnen overzien en ten derde omdat de verdachte zich heeft laten dwingen door de medeverdachten. Daarbij is aangevoerd dat de verdachte op geen enkele wijze enig financieel voordeel heeft genoten. Volgens de verdediging kan het oogmerk van uitbuiting daarom niet bewezen worden verklaard, waardoor vrijspraak zou moeten volgen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk van uitbuiting wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarbij overweegt de rechtbank het navolgende.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de feitelijke handelingen die de verdachte heeft verricht dat zij het oogmerk had om het slachtoffer uit te buiten. Door het gebruik van dwangmiddelen heeft de verdachte samen met haar mededaders het slachtoffer in een positie gebracht waarin het voor haar niet mogelijk was om zich aan de situatie te onttrekken en werd het slachtoffer vervolgens gedwongen en bewogen tot het tegen haar wil verrichten van diensten van seksuele aard. De verdachte heeft daar in belangrijke mate aan bijgedragen. Allereerst omdat het slachtoffer van de verdachte en haar mededaders de hotelkamer niet mocht verlaten. Daarnaast werd het slachtoffer (onder bedreiging) met geweld gedwongen om haar kleding uit te trekken, waarna er tegen haar wil naaktfoto’s van haar werden gemaakt. De naaktfoto’s zijn verspreid op social media en op sekssites geplaatst. Daarna is het slachtoffer gedwongen om te (video)bellen met potentiële klanten en is haar opgedragen om te kreunen en te zeggen dat zij zin had om te neuken. Het was evident dat het slachtoffer dit niet wilde.
Het handelen van de verdachte (en haar mededaders) was er zodoende op gericht dat het slachtoffer op de hotelkamer moest blijven en tegen haar wil sekswerk zou verrichten, waarbij sprake was van een ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid. Naar het oordeel van de rechtbank is het oogmerk van uitbuiting van de verdachte op het moment dat zij meehielp het slachtoffer in de hotelkamer te “huisvesten” daarmee gegeven. Dat de verdachte zelf niet direct financieel voordeel heeft genoten van de seksuele uitbuiting van het slachtoffer staat aan een bewezenverklaring niet in de weg.
Ook de lichte verstandelijke beperking en sociaal-emotionele achterstand van de verdachte, waardoor zij de gevolgen van haar handelen minder goed kan overzien, staan naar het oordeel van de rechtbank niet aan een bewezenverklaring in de weg. Dit zou slechts anders zijn wanneer de verdachte van elk inzicht in de reikwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Voor deze conclusie biedt het psychologisch Pro Justitia rapport onvoldoende aanknopingspunten. Hetzelfde geldt voor het verweer dat de verdachte beïnvloedbaar is en door dwang of loyaliteitsgevoelens haar wil en gedrag niet in vrijheid heeft kunnen bepalen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verdachte het oogmerk op de seksuele uitbuiting van het slachtoffer had.
Non-punishment beginsel
De verdediging heeft ten slotte bepleit dat de verdachte een beroep zou toekomen op het non-punishmentbeginsel. Het non-punishmentbeginsel houdt kort gezegd in, dat bestraffing achterwege kan worden gelaten indien een verdachte vanuit een positie als slachtoffer van mensenhandel strafbare feiten heeft begaan.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet aannemelijk is geworden dat de verdachte door haar medeverdachten is gedwongen te handelen zoals zij heeft gedaan. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat de verdachte ten tijde van de uitbuiting van het slachtoffer zelf slachtoffer van mensenhandel was. Naar het oordeel van de rechtbank is toepassing van dit beginsel dan ook niet aan de orde. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
Tussenconclusie
Op grond van de bewijsmiddelen en het hiervoor overwogene, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich samen met haar medeverdachten ten aanzien van het slachtoffer schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel in de zin van artikel 273f, eerste lid, sub 1º en 4º Sr.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot het onder feit 1 en het onder feit 2 tenlastegelegde van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
zij in de periode van 26 juli 2021 tot en met
27juli 2021 te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, een ander, genaamd [naam 1] , telkens door dwang, geweld of andere feitelijkheden of door dreiging met geweld of andere feit
elijkheden, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
ofdoor misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft gehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [naam 1] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4°)
immers hebben verdachte en haar mededaders
- met die [naam 1] op een hotelkamer verbleven en tegen die [naam 1] gezegd: ‘Je gaat nu niet meer uit de hotelkamer’ en 'Als jij naar de deur gaat sla ik je kop in elkaar met een kledinghanger’ en
- de tas en telefoon van die [naam 1] afgepakt en de simkaart uit die telefoon gehaald en de tas van die [naam 1] leeg gehaald en
- die [naam 1] opgedragen zich uit te kleden en tegen haar gezegd dat ze werd geslagen als zij zich niet zou uitkleden en kleding van die [naam 1] uitgetrokken en
- vervolgens naaktfoto’s van die [naam 1] gemaakt en die [naam 1] gefilmd en
- ( een advertentie met) naaktfoto’s van die [naam 1] op sekssites geplaatst en naaktfoto’s verspreid via sociale media en
- tegen die [naam 1] gezegd dat zij sekswerk moest gaan doen en
- die [naam 1] met potentiële klanten laten bellen en
die [naam 1]tegen die klanten
latenzeggen dat zij zin had om te neuken en hierbij
latenkreunen en aldus die [naam 1] gedwongen contact te hebben met potentiële klanten en
- die [naam 1] geslagen en gedreigd te slaan en aan haar haren getrokken;
2.
zij in of omstreeks de periode van 26 juli 2021 tot en met
27juli 2021 te ’s-Gravenhage
of elders in Nederland [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Jij komt niet levend van mij af man" en “Broer ik ga jou zo hard martelen dat je gewoon dood gaat echt bizar kankerhoer. Wacht maar. Jou heb ik sowieso in mijn handen dat zeg ik alleen ik heb jou sowieso in mijn handen en ik ga je zo hard wurgen dat ik een ring op je fucking
lichaam ga zetten" en “Ik ga je zo hard laten bloeden" en "Ik ga je zo’n pijn doen dat je gewoon bijna niet meer leeft".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie volgt de conclusie van de deskundige dat de verdachte
verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De officier van justitie vindt dat dit voor beide ten laste gelegde feiten moet gelden.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Het advies van de deskundigen
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de over haar uitgebrachte Pro Justitia-rapportage. Het psychologisch Pro Justitia rapport, gedateerd 19 juli 2025, is opgesteld door drs. W.J.L. Lander, klinisch psycholoog.
Het rapport houdt als conclusie en advies het volgende in. Bij de verdachte is sprake van een lichte verstandelijke beperking en een sociaal-emotionele achterstand. Zowel de lichte verstandelijke beperking als de sociaal-emotionele achterstand hebben de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Op basis van de lichte verstandelijke beperking is de verdachte bij het tenlastegelegde in een situatie komen te verkeren die ongunstig was en waarbij zij de consequenties van tevoren niet heeft kunnen overzien. Op basis van de sociaal-emotionele achterstand was zij beïnvloedbaar door de medeverdachte(n), heeft zij haar grenzen niet kunnen aangeven en heeft zij zich laten dwingen. Het advies van de deskundige is daarom om het tenlastegelegde in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
5.3.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemd rapport van de deskundige op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van het gedragskundig onderzoek worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundige over voor wat betreft de bij de verdachte aanwezige verstandelijke handicap en de toerekenbaarheid van de feiten aan de verdachte. De rechtbank acht de verdachte gelet op haar lichte verstandelijke beperking en sociaal-emotionele achterstand verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten.
Het voorgaande betekent dat de verdachte wel strafbaar is, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid volledig uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 63 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd daarvan een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals geadviseerd door de jeugdreclassering en contactverboden met de medeverdachten en het slachtoffer. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uren gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij een bewezenverklaring van alleen feit 2 slechts een geheel voorwaardelijke taakstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Indien ook feit 1 bewezen wordt verklaard, dan verzoekt de raadsvrouw ook om een geheel voorwaardelijke taakstraf, maar van een iets langere duur, aan de verdachte op te leggen. Gelet op alle omstandigheden wordt verzocht om niet over te gaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat de verdachte van meet af aan openheid van zaken heeft gegeven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel in vereniging in de vorm van seksuele uitbuiting. In een hotelkamer in Den Haag zijn de persoonlijke eigendommen van het slachtoffer afgepakt en is zij bedreigd en mishandeld. Van het slachtoffer zijn naaktfoto’s gemaakt en bovendien werd zij gedwongen om te (video)bellen met mannen, waarbij zij moest kreunen en moest zeggen dat zij zin had om te neuken. Dit moet voor het slachtoffer bijzonder vernederend zijn geweest. De verdachte heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en haar persoonlijke vrijheid en daarmee op haar fundamentele grondrechten. Uit het dossier en uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding op de zitting blijkt dat de gebeurtenissen een zeer grote impact hebben gehad en nog steeds hebben op het leven van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van mensenhandel nog geruime tijd ernstige psychische en emotionele schade kunnen ondervinden, zoals in dit geval ook is gebleken.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging van het slachtoffer. Door haar bewoordingen heeft de verdachte het slachtoffer in een beangstigende en intimiderende situatie gebracht, terwijl zij zich door de eerdere gebeurtenissen al in een onveilige situatie bevond.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte na het bewezenverklaarde een aangeboden transactie heeft geaccepteerd en voldaan. Dat betekent dat de rechtbank rekening zal houden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Persoon van de verdachte
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende rapporten en adviezen die over de verdachte zijn opgesteld:
  • de reeds hiervoor aangehaalde psychologische Pro Justitia rapportage;
  • de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) van 24 oktober 2023 en 17 maart 2025 en
  • de adviezen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna ook: de jeugdreclassering) van 20 februari 2024 en 8 april 2025.
De bevindingen uit deze rapporten en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundigen ter zitting is gegeven worden hierna, voor zover van belang, besproken.
Pro Justitia
Het rapport houdt als conclusie en advies het volgende in. Bij de verdachte is sprake van een lichte verstandelijke beperking en een sociaal-emotionele achterstand. Het recidiverisico wordt door de deskundige als matig beoordeeld, indien zij het gepaste toezicht, begeleiding en bescherming krijgt. Doordat bij de verdachte sprake is van structurele problematiek in de persoonlijkheid zullen de interventies niet zozeer gericht moeten zijn op verandering van de persoonlijkheid, maar meer op het beheersbaar maken van deze persoonlijkheidsproblematiek. Dit in de vorm van ondersteuning, begeleiding en bescherming. Hierdoor zal ook het recidiverisico verminderen. Volgens de deskundige is het meest passende en haalbare advies dat de verdachte intensieve thuisbegeleiding vanuit de verstandelijk gehandicaptenzorg krijgt. Naast ondersteuning bij praktische zaken kan zij hierbij de nodige begeleiding en bescherming krijgen om te voorkomen dat zij in ongunstige situaties terecht komt. Als juridisch kader wordt geadviseerd dat de intensieve thuisbegeleiding vanuit de verstandelijk gehandicaptenzorg plaatsvindt in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. Een verplicht toezicht door de reclassering moet dienen om recidive te voorkomen en de begeleiding te continueren.
Raad voor de Kinderbescherming
Uit de rapporten volgt dat de verdachte een lichte verstandelijke beperking heeft en erg kwetsbaar is. De verdachte kan situaties moeilijk inschatten en overzien, is minder weerbaar tegen invloeden van antisociale vrienden, loopt het risico om over haar eigen grenzen te gaan, kan moeilijk voor zichzelf opkomen en is hierdoor meermaals in gevaarlijke situaties terecht gekomen. De Raad is van mening dat een (voorwaardelijke) jeugddetentie niet passend is. Het advies is primair om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Gezien de ernst van het feit vindt de Raad dat de verdachte een consequentie mag ervaren. Daarbij kan een voorwaardelijk deel ervoor zorgen dat de verdachte zich houdt aan begeleiding door de jeugdreclassering. Om de kans van slagen te vergroten, is het wel van belang dat de verdachte hierbij passende intensieve begeleiding krijgt. Er dient rekening gehouden te worden met haar problematiek en ze zal ondersteuning moeten krijgen bij het maken en nakomen van afspraken. De Raad heeft vanwege de ernst van de verdenking ook een jeugddetentie overwogen, maar gezien het functioneren van de verdachte, in combinatie met het feit dat de verdenking al van bijna drie jaar geleden is en zij niet meer is gerecidiveerd, ziet de Raad hierin op dit moment geen pedagogische meerwaarde. De bijzondere voorwaarden die worden geadviseerd zijn dat de verdachte meewerkt aan een zinvolle dagbesteding en aan door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening en/of trajecten. Met de jeugdreclassering en in lijn met het advies van de psycholoog vindt de Raad intensieve thuisbegeleiding vanuit de verstandelijk gehandicaptenzorg nodig, en zo mogelijk begeleid wonen, zodat zij de structuur en toezicht krijgt die zij nodig heeft om haar leven op alle gebieden adequaat vorm te geven.
Ter zitting heeft de deskundige daaraan toegevoegd dat de focus zou moeten liggen op het vormgeven van een toekomstkader voor de verdachte. Subsidiair wordt geadviseerd om aan de verdachte een hogere, geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
Uit de rapporten volgt de verdachte zeer kwetsbaar en beïnvloedbaar is. Zij heeft alle beperkingen die gepaard gaan met een lichte verstandelijke beperking: ze is zeer impulsief, heeft geen inzicht in haar eigen handelen en geen zelfreflectie. Onlangs heeft de verdachte laten weten dat zij zwanger is. Zij zal daarom worden aangemeld bij een moeder-kindhuis. Er zijn diverse hulpverleningstrajecten voor de verdachte ingezet. Deze hulp heeft alleen kans van slagen als er een verplichte vorm van begeleiding is. Het verleden leert dat de verdachte vrijwillige hulp niet (voldoende) aangrijpt. Zonder verplichte jeugdreclasseringsmaatregel is de kans groot dat er geen toezicht meer zal zijn op de verdachte en dat de in te zetten hulp op losse schroeven komt te staan. Aangezien de verdachte niet inziet dat zij hulp nodig heeft om haar leven op de rails te krijgen en hulp in een vrijwillig kader niet accepteert, vindt de jeugdreclassering het van het grootste belang dat er een jeugdreclasseringsmaatregel van kracht is. De jeugdreclassering adviseert dan ook om als bijzondere voorwaarde een jeugdreclasseringsmaatregel op te leggen. Daarnaast wordt geadviseerd om als bijzondere voorwaarden op te leggen: het meewerken aan schuldhulpverlening, het meewerken aan ambulante begeleiding en het meewerken aan begeleid wonen, ook als dit inhoudt plaatsing in een moeder-kindhuis. De jeugdreclassering raadt het opleggen van een werkstraf af. De verdachte heeft niet de vaardigheden om werkzaamheden naar behoren uit te voeren, op tijd te komen of afspraken na te komen. De verdachte heeft met name hulp nodig en geen straf. Ze is niet in staat om de straf te koppelen aan haar (delict)gedrag en hiervan te leren.
Ter zitting heeft de deskundige daaraan toegevoegd dat hulpverlening in het vrijwillig kader niet van de grond komt. Nu de verdachte zwanger is, is verplichte hulp nog belangrijker.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank zal bij het bepalen van de op te leggen straf rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Redelijke termijn
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Een verdachte heeft namelijk recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden. De termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in deze zaak op 10 mei 2022 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn dan ook aangevangen en inmiddels met 19 maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze grove overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen en dat ook anderszins niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot een andere berekening van de redelijke termijn.
De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn in strafmatigende zin meewegen.
Strafmodaliteit en strafmaatBij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Verder houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de bijzondere kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid van de verdachte. Gelet op de rapporten van de deskundigen acht de rechtbank het aannemelijk dat zij de gevolgen van de situatie en haar handelen niet goed heeft kunnen overzien. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank voorts mee dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven, dat zij spijt heeft betuigd en dat zij heeft erkend dat het incident een diepe impact moet hebben gehad op het slachtoffer. De rechtbank houdt ook rekening met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de huidige ontwikkelingen in haar leven.
Gezien de aard en ernst van de feiten, in het bijzonder de bewezenverklaarde mensenhandel, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank is van oordeel dat de jeugddetentie niet langer moet zijn dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Dat betekent dat de verdachte niet naar een justitiële jeugdinrichting hoeft. Daarnaast zal aan de verdachte een forse voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd als stevige waarschuwing en stok achter de deur, zodat de verdachte zich met behulp van toezicht, hulp en begeleiding zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie opleggen van 63 dagen, met aftrek van de tijd die zij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank begroot het aantal dagen aftrek op 3 dagen. De rechtbank zal 60 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. Aan die voorwaardelijke straf zal de rechtbank de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de deskundigen en besproken ter zitting. Deze bijzondere voorwaarden zijn gericht op de voortzetting van de begeleiding en hulpverlening.
Verder ziet de rechtbank in de aard en ernst van de feiten aanleiding om ook een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. De rechtbank overweegt daartoe dat het voor de verdachte wellicht lastig is deze werkstraf als direct gevolg van haar handelen te beschouwen, maar vanuit het oogpunt van vergelding en generale preventie kan de rechtbank niet volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf. De rechtbank acht een werkstraf voor de duur van 30 uren passend en geboden. Deze straf is lager dan de straf die de officier van justitie heeft geëist. Bij het bepalen van de hoogte van de werkstraf heeft de rechtbank sterk rekening gehouden met hetgeen de deskundigen ter zitting naar voren hebben gebracht en de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij zich realiseert dat deze straf afwijkt van straffen die gebruikelijk in soortgelijke zaken worden opgelegd. Met deze straf probeert de rechtbank enerzijds de ernst van de feiten te benadrukken en anderzijds rekening te houden met de bijzondere, zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] , ter terechtzitting bijgestaan door mr. S. Epema, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van immateriële schade een bedrag van € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.500,00, hoofdelijk, met toewijzing van de proceskosten en de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, conform hetgeen door de rechtbank is toegewezen in de zaken van de medeverdachten.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak van feit 1 verzoekt de verdediging primair om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Bij een bewezenverklaring van feit 1 verzoekt de verdediging het gevorderde bedrag te matigen ten opzichte van het toegewezen bedrag in de zaken van de medeverdachten, omdat het aandeel van de verdachte in vergelijking met de medeverdachten aanzienlijk kleiner is. Gelet op alle feiten en omstandigheden verzoekt de verdediging om bij een bewezenverklaring van feit 1 maximaal € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding toe te kennen, in lijn met vergelijkbare jurisprudentie. De verdediging verzoekt om de verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van het bedrag aan schadevergoeding.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat het
handelen van de verdachte en haar mededaders een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij. Als rechtstreeks gevolg hiervan ervaart de benadeelde partij psychische klachten en problemen op verschillende leefgebieden, zodat een vergoeding van immateriële schade aangewezen is. Gelet op
hetgeen door de benadeelde partij ter toelichting op de vordering is aangevoerd, de bedragen
die in min of meer vergelijkbare gevallen worden toegekend, de relatief korte periode
waarin het feit heeft plaatsgevonden en de (kleinere) rol van de verdachte ten opzichte van haar mededaders in het gehele feitencomplex, zal de rechtbank het gevraagde bedrag aan immateriële schade matigen en naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.500,00. Het meer gevorderde vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Dit deel van de vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 26 juli 2021,
omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Hoofdelijk
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden
toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn ze daarvoor ieder hoofdelijk
aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de
verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft
betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde
partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en zij is
daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is
toegebracht. De rechtbank zal daarom, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 1] , aan de
verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2021 tot aan de dag
dat dit bedrag is betaald.
Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 273f en 285 van het wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder feit 1 en onder feit 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.6 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1:
mensenhandel, terwijl het in artikel 273f, eerste lid onder 1 en 4 omschreven feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
63 (DRIEËNZESTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (
door de rechtbank vastgesteld op 3 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
60 (ZESTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en zich meldt op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2001;
- [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1993;
- [naam 3] , geboren op [geboortedatum 4] 2001.
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
3. meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening bij Balans of een soortgelijke organisatie. De veroordeelde geeft de jeugdreclassering inzicht in haar financiën en schulden;
4. gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid of beschermd wonen, ook als dit een plaatsing in een moeder-kindhuis inhoudt, bij het Leger des Heils of een soortgelijke instelling, te bepalen door de jeugdreclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat deze instelling in overleg met de jeugdreclassering heeft opgesteld;
5. gedurende de proeftijd meewerkt aan ambulante begeleiding van Amstelring of een soortgelijke organisatie, zolang de jeugdreclassering dit nodig acht,
6. gedurende de proeftijd meewerkt aan hulpverlening gericht op LVB-problematiek en traumabehandeling, indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- haar medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
30 (DERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
15 (VIJFTIEN) DAGEN;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag
van € 2.500,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de
gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2021 tot de dag waarop deze vordering is
betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot
schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, tot
op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog
gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag
van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 juli 2021 tot de dag
waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 1] ;
bepaalt dat de voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen als de verdachte niet voldoet aan haar betalingsverplichting;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan
de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel
heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de
benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de
Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft
betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechter, voorzitter,
mr. S. van der Harg, kinderrechter,
en mr. C.M. Koole, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van
mr. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 april 2025.
Bijlage I
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021226638 (onderzoeksnummer: DHRCC22003 / Kakapo), van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 731).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 februari 2024, voor zover inhoudende:
Ik ben naar [voornaam 1](naar de rechtbank begrijpt [naam 1] )
haar huis gegaan, waar zij verbleef in Rotterdam. Ik zei toen tegen haar er is een feestje, wil je mee. [voornaam 2] (de rechtbank begrijpt medeverdachte [naam 3] had aan mij gevraagd om daarheen te gaan. Ik durfde niet alleen, want [voornaam 2] heeft mij veel aangedaan. Ik dacht ik ga met een vriendin. We gingen met de trein. We liepen naar beneden. Ik en [voornaam 1] schrokken meteen. Ik zag opeens 4-5 jongens met [voornaam 2] . We zijn toen lopend naar het hotel gegaan. We gingen de kamer binnen. We waren met zijn zessen. Ik, [voornaam 1] , [voornaam 2] , [voornaam 4](naar de rechtbank begrijpt medeverdachte Leider)
en nog twee jongens.
Ik en [voornaam 2] zaten in de badkamer. [voornaam 1] was alleen en zat op het bed. We waren alleen in de badkamer. Toen begon het. Er moeten foto’s van [voornaam 1] gemaakt worden. [voornaam 2] zei kan jij die foto’s maken.
[voornaam 1] was even aan het slapen. Ik gooide een bekertje water over haar heen en [voornaam 2] filmde. U, voorzitter, vraagt mij of ik heb gezegd dat ze de hotelkamer niet uit mocht. Dat heb ik gezegd.
U, voorzitter, zegt mij dat u heeft gelezen dat [voornaam 1] bang werd en berichten heeft gestuurd naar haar familie. Zij heeft toen haar locatie naar mijn zussen gestuurd en haar pleegmoeder. Dat zagen wij want wij stonden naast haar. Ik werd gewoon boos. Haar telefoon werd na dat berichtje afgepakt. Haar tas is omgegooid.
U, jongste rechter, vraagt mij of [voornaam 1] bang was. Ja, ze was zeker bang. Ik heb haar een klap in het gezicht gegeven. Ik was boos op haar. Ik weet alleen dat ik haar heb geslagen. Ik heb ook geschreeuwd tegen haar.
U, voorzitter, zegt mij dat er op een gegeven moment naaktfoto’s van [voornaam 1] zijn gemaakt. Ik heb die foto’s gemaakt. U vraagt mij of ik die foto’s met mijn eigen telefoon heb gemaakt. Nee, dat was met [voornaam 2] ’s telefoon. Ik heb die foto’s doorgestuurd naar [voornaam 3](naar de rechtbank begrijpt [naam 4] ).
Nadat die foto’s zijn gemaakt hebben ze iemand gebeld en toen moest [voornaam 1] kreungeluiden maken. Ik zei gewoon tegen haar dat ze moest kreunen. U, officier van justitie, vraagt mij of ik weet of [voornaam 1] op [website] of dat soort platforms is gezet. Ja, dat weet ik wel.
U, officier van justitie, vraagt mij of [voornaam 4] iets te maken heeft gehad met de dingen die ik deed. Ik heb gezien dat hij [voornaam 1] bij haar nek pakte en dat hij iets heeft gezegd. [voornaam 4] deed agressief tegen [voornaam 1] .
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 25 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 21-28):
Het begon op 26 juli 2021. Ik had afgesproken met een meisje genaamd [de verdachte] . [de verdachte] wist een plek in Den Haag waar we naartoe konden gaan. Toen wij daar aankwamen was er een meisje genaamd Mercedes, haar echte naam is [voornaam 2](de rechtbank begrijpt: [voornaam 2] )
. Er waren ook drie jongens aanwezig. Ik dacht dat we naar het huis gingen van [voornaam 2] , maar we gingen naar een hotel genaamd 'The Hague Center’. We gingen dus met zijn zessen naar boven, [de verdachte] , [voornaam 2] , [voornaam 4] , [voornaam 5] (fon) en een jongen waarvan ik de naam niet weet.
Ik was moe, het was inmiddels midden in de nacht en ik was in slaap gevallen. Ze hebben toen water over mij heen gegooid en een filmpje van mij gemaakt. [de verdachte] zei tegen mij toen ik wakker werd “je gaat nu niet meer uit de hotelkamer”. De rest van de mensen waren hierbij. Ik heb toen mijn moeder een WhatsApp bericht gestuurd, en hetzelfde bericht ook naar mijn stiefmoeder en naar iemand van mijn woongroep. In het bericht heb ik aangegeven waar ik was en dat ze de politie moesten bellen.
[voornaam 2] of [de verdachte] vroegen aan mij wat ik op mijn telefoon aan het doen was. [voornaam 2] pakte mijn telefoon af en zat mijn berichten te lezen. [voornaam 2] en [de verdachte] werden toen heel erg boos. [voornaam 2] , [de verdachte] en [voornaam 4] vonden dat ik de regels had overtreden en mijn simkaart moest uit mijn telefoon worden verwijderd. Hierna hebben [de verdachte] , [voornaam 2] en [voornaam 4] mijn tas leeggehaald.
[voornaam 2] , [voornaam 4] en [de verdachte] wilden dat ik me ging uitkleden. [de verdachte] wilde naaktfoto's van mij te maken maar ik weigerde om me uit te kleden. Hierna probeerden ze me uit te kleden, ik werd hierbij ook af en toe geslagen. Dat gebeurde in de badkamer. Onder dwang werden mijn kleren uitgetrokken. Als ik het niet deed werd ik geslagen. Op een gegeven moment was ik helemaal naakt. De foto's werden gemaakt door [de verdachte] . [de verdachte] ging nare opmerkingen over mijn lichaam maken, zoals hangtieten en iets over mijn vagina. Het was inmiddels al dinsdag ochtend. [voornaam 2] wilde dat ik ging werken als sekswerker en ging de naaktfoto's van mij op Snapchat en Kinky en Telegram zetten. [de verdachte] had het ook via WhatsApp verspreid.
Ik dacht dat het klaar was en ik heb mij in de hotelkamer aangekleed. Hierna zei [voornaam 2] dat ik sekswerk moest gaan doen. [voornaam 2] en [de verdachte] , gingen zoeken op hun telefoon wat voor opties er waren voor sekswerker. Via Snapchat werden er jongens gebeld en ik moest van [voornaam 2] en [de verdachte] mijn kleren uit doen. Ik moest dan zeggen dat ik zin had om te neuken hierbij moest ik kreunen. Als ik dit niet deed dan gingen ze, [voornaam 2] en [de verdachte] , mij slaan. Ze hebben mij toen een aantal keren geslagen in mijn gezicht. Ik zag dat er vreemde man op de telefoon naar mij keek, ik kon de man niet goed zien. Het video bellen was in de hotelkamer, hierna ben ik naar de deur van de hotelkamer gelopen. [de verdachte] zei toen tegen me “als jij naar de deur gaat sla ik je kop in elkaar met een klerenhanger”. Hierbij wees ze naar de kerenhanger welke bij de deur hing. Hierna ging [de verdachte] mij weer slaan ik ging afweren en ze sloeg me en tussendoor ging ze mij ook filmen. Ook [voornaam 2] stond te filmen. [de verdachte] heeft mij het filmpje later laten zien. [voornaam 2] zij ging tegen mij zeggen ' je kent me niet, maar ben heel gek en ik maak mensen dood' .
[voornaam 2] gaf mij weer een klap in mijn gezicht. Ik voelde pijn. [de verdachte] stond bij de voorkant van de kamer. Als ik schreeuw is dit heel hard. [de verdachte] was hier bang voor en ging aan mijn haar trekken. Ik was het zat en ging heel hard schreeuwen en ik hoopte dat iemand naar de hotelkamer zou komen. Het was inmiddels 27 juli 2021.
3. Het proces-verbaal van derde verhoor verdachte [naam 3] , opgemaakt op 21 juni 2022, voor zover inhoudende (p. 577-588):
[voornaam 1] en [de verdachte] kregen ruzie. [de verdachte] kreeg ruzie over een appje dat [voornaam 1] had gestuurd dat ze werd bedreigd door [de verdachte] . [de verdachte] ging [voornaam 1] slaan. [de verdachte] ging haar nog meer bedreigen en zei 'Als je je niet uitkleed of geld geeft, dan ga ik iets doen'. [voornaam 1] heeft zich uitgekleed en toen gingen ze naar de badkamer toe. [de verdachte] had kennelijk daar foto's gemaakt. Toen ze daar klaar waren gingen ze in de woonkamer zitten. Ik hoorde dat [de verdachte] [voornaam 1] op de kinkysite had gezet en op snapchat en Telegram.
V: Je vertelde ook dat [voornaam 1] zich van [de verdachte] moest uitkleden. Hoe weet je dat?A: Ik hoorde dat en zag het gebeuren. Ik hoorde dat [de verdachte] zei dat [voornaam 1] zich moest uitkleden. Je kan vanuit een richting wel zien wat er allemaal gebeurd in het gangetje. Ik zag dat [de verdachte] ging filmen en haar ging slaan.
V: Er werd ook gezegd: 'jij komt morgen niet de deur uit'A: Dat zei [de verdachte] omdat zij een onderdeel van het bedrag wilde hebben. Omdat zij die foto naar die groep en familieleden had gestuurd.
A: Dat van die foto had [de verdachte] mij laten weten. Ik was de hele tijd bezig met [voornaam 4] in de andere ruimte. [de verdachte] en [voornaam 1] zaten in het midden van de gang. Ik zag toen dat bericht dat [voornaam 1] had verstuurd. Toen had [de verdachte] die telefoon van [voornaam 1] afgepakt, zodat zij de berichten kon verwijderen.
4. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 4] , opgemaakt op 3 augustus 2021, voor zover inhoudende (p. 332)
A: Ook zijn er filmpjes van [voornaam 1] [naam 1] dat ze geslagen werd. Die [de verdachte] stuurde mij allemaal van die filmpjes door.V: Heb jij die filmpjes ook?A: Ja ja ik heb ze ook doorgestuurd gekregen. Ik kreeg ze van [de verdachte] . Die zijn gemaakt door [voornaam 4] of zijn neef.
Alle hierboven genoemde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en de voor het bewijs gebezigde inhoud daarvan is telkens zakelijk weergegeven.