6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel in vereniging in de vorm van seksuele uitbuiting. In een hotelkamer in Den Haag zijn de persoonlijke eigendommen van het slachtoffer afgepakt en is zij bedreigd en mishandeld. Van het slachtoffer zijn naaktfoto’s gemaakt en bovendien werd zij gedwongen om te (video)bellen met mannen, waarbij zij moest kreunen en moest zeggen dat zij zin had om te neuken. Dit moet voor het slachtoffer bijzonder vernederend zijn geweest. De verdachte heeft door aldus te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer en haar persoonlijke vrijheid en daarmee op haar fundamentele grondrechten. Uit het dossier en uit de toelichting op het verzoek tot schadevergoeding op de zitting blijkt dat de gebeurtenissen een zeer grote impact hebben gehad en nog steeds hebben op het leven van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van mensenhandel nog geruime tijd ernstige psychische en emotionele schade kunnen ondervinden, zoals in dit geval ook is gebleken.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een bedreiging van het slachtoffer. Door haar bewoordingen heeft de verdachte het slachtoffer in een beangstigende en intimiderende situatie gebracht, terwijl zij zich door de eerdere gebeurtenissen al in een onveilige situatie bevond.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte na het bewezenverklaarde een aangeboden transactie heeft geaccepteerd en voldaan. Dat betekent dat de rechtbank rekening zal houden met het bepaalde in artikel 63 Sr.
Persoon van de verdachte
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende rapporten en adviezen die over de verdachte zijn opgesteld:
- de reeds hiervoor aangehaalde psychologische Pro Justitia rapportage;
- de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna ook: de Raad) van 24 oktober 2023 en 17 maart 2025 en
- de adviezen van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna ook: de jeugdreclassering) van 20 februari 2024 en 8 april 2025.
De bevindingen uit deze rapporten en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundigen ter zitting is gegeven worden hierna, voor zover van belang, besproken.
Pro Justitia
Het rapport houdt als conclusie en advies het volgende in. Bij de verdachte is sprake van een lichte verstandelijke beperking en een sociaal-emotionele achterstand. Het recidiverisico wordt door de deskundige als matig beoordeeld, indien zij het gepaste toezicht, begeleiding en bescherming krijgt. Doordat bij de verdachte sprake is van structurele problematiek in de persoonlijkheid zullen de interventies niet zozeer gericht moeten zijn op verandering van de persoonlijkheid, maar meer op het beheersbaar maken van deze persoonlijkheidsproblematiek. Dit in de vorm van ondersteuning, begeleiding en bescherming. Hierdoor zal ook het recidiverisico verminderen. Volgens de deskundige is het meest passende en haalbare advies dat de verdachte intensieve thuisbegeleiding vanuit de verstandelijk gehandicaptenzorg krijgt. Naast ondersteuning bij praktische zaken kan zij hierbij de nodige begeleiding en bescherming krijgen om te voorkomen dat zij in ongunstige situaties terecht komt. Als juridisch kader wordt geadviseerd dat de intensieve thuisbegeleiding vanuit de verstandelijk gehandicaptenzorg plaatsvindt in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel. Een verplicht toezicht door de reclassering moet dienen om recidive te voorkomen en de begeleiding te continueren.
Raad voor de Kinderbescherming
Uit de rapporten volgt dat de verdachte een lichte verstandelijke beperking heeft en erg kwetsbaar is. De verdachte kan situaties moeilijk inschatten en overzien, is minder weerbaar tegen invloeden van antisociale vrienden, loopt het risico om over haar eigen grenzen te gaan, kan moeilijk voor zichzelf opkomen en is hierdoor meermaals in gevaarlijke situaties terecht gekomen. De Raad is van mening dat een (voorwaardelijke) jeugddetentie niet passend is. Het advies is primair om een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Gezien de ernst van het feit vindt de Raad dat de verdachte een consequentie mag ervaren. Daarbij kan een voorwaardelijk deel ervoor zorgen dat de verdachte zich houdt aan begeleiding door de jeugdreclassering. Om de kans van slagen te vergroten, is het wel van belang dat de verdachte hierbij passende intensieve begeleiding krijgt. Er dient rekening gehouden te worden met haar problematiek en ze zal ondersteuning moeten krijgen bij het maken en nakomen van afspraken. De Raad heeft vanwege de ernst van de verdenking ook een jeugddetentie overwogen, maar gezien het functioneren van de verdachte, in combinatie met het feit dat de verdenking al van bijna drie jaar geleden is en zij niet meer is gerecidiveerd, ziet de Raad hierin op dit moment geen pedagogische meerwaarde. De bijzondere voorwaarden die worden geadviseerd zijn dat de verdachte meewerkt aan een zinvolle dagbesteding en aan door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte hulpverlening en/of trajecten. Met de jeugdreclassering en in lijn met het advies van de psycholoog vindt de Raad intensieve thuisbegeleiding vanuit de verstandelijk gehandicaptenzorg nodig, en zo mogelijk begeleid wonen, zodat zij de structuur en toezicht krijgt die zij nodig heeft om haar leven op alle gebieden adequaat vorm te geven.
Ter zitting heeft de deskundige daaraan toegevoegd dat de focus zou moeten liggen op het vormgeven van een toekomstkader voor de verdachte. Subsidiair wordt geadviseerd om aan de verdachte een hogere, geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen.
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering
Uit de rapporten volgt de verdachte zeer kwetsbaar en beïnvloedbaar is. Zij heeft alle beperkingen die gepaard gaan met een lichte verstandelijke beperking: ze is zeer impulsief, heeft geen inzicht in haar eigen handelen en geen zelfreflectie. Onlangs heeft de verdachte laten weten dat zij zwanger is. Zij zal daarom worden aangemeld bij een moeder-kindhuis. Er zijn diverse hulpverleningstrajecten voor de verdachte ingezet. Deze hulp heeft alleen kans van slagen als er een verplichte vorm van begeleiding is. Het verleden leert dat de verdachte vrijwillige hulp niet (voldoende) aangrijpt. Zonder verplichte jeugdreclasseringsmaatregel is de kans groot dat er geen toezicht meer zal zijn op de verdachte en dat de in te zetten hulp op losse schroeven komt te staan. Aangezien de verdachte niet inziet dat zij hulp nodig heeft om haar leven op de rails te krijgen en hulp in een vrijwillig kader niet accepteert, vindt de jeugdreclassering het van het grootste belang dat er een jeugdreclasseringsmaatregel van kracht is. De jeugdreclassering adviseert dan ook om als bijzondere voorwaarde een jeugdreclasseringsmaatregel op te leggen. Daarnaast wordt geadviseerd om als bijzondere voorwaarden op te leggen: het meewerken aan schuldhulpverlening, het meewerken aan ambulante begeleiding en het meewerken aan begeleid wonen, ook als dit inhoudt plaatsing in een moeder-kindhuis. De jeugdreclassering raadt het opleggen van een werkstraf af. De verdachte heeft niet de vaardigheden om werkzaamheden naar behoren uit te voeren, op tijd te komen of afspraken na te komen. De verdachte heeft met name hulp nodig en geen straf. Ze is niet in staat om de straf te koppelen aan haar (delict)gedrag en hiervan te leren.
Ter zitting heeft de deskundige daaraan toegevoegd dat hulpverlening in het vrijwillig kader niet van de grond komt. Nu de verdachte zwanger is, is verplichte hulp nog belangrijker.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank zal bij het bepalen van de op te leggen straf rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
Redelijke termijn
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Een verdachte heeft namelijk recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. De redelijke termijn waarbinnen een jeugdstrafzaak moet zijn afgedaan is zestien maanden. De termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in deze zaak op 10 mei 2022 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn dan ook aangevangen en inmiddels met 19 maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze grove overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen en dat ook anderszins niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot een andere berekening van de redelijke termijn.
De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn in strafmatigende zin meewegen.
Strafmodaliteit en strafmaatBij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Verder houdt de rechtbank in strafverminderende zin rekening met de bijzondere kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid van de verdachte. Gelet op de rapporten van de deskundigen acht de rechtbank het aannemelijk dat zij de gevolgen van de situatie en haar handelen niet goed heeft kunnen overzien. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank voorts mee dat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven, dat zij spijt heeft betuigd en dat zij heeft erkend dat het incident een diepe impact moet hebben gehad op het slachtoffer. De rechtbank houdt ook rekening met de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de huidige ontwikkelingen in haar leven.
Gezien de aard en ernst van de feiten, in het bijzonder de bewezenverklaarde mensenhandel, is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. De rechtbank is van oordeel dat de jeugddetentie niet langer moet zijn dan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Dat betekent dat de verdachte niet naar een justitiële jeugdinrichting hoeft. Daarnaast zal aan de verdachte een forse voorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd als stevige waarschuwing en stok achter de deur, zodat de verdachte zich met behulp van toezicht, hulp en begeleiding zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een jeugddetentie opleggen van 63 dagen, met aftrek van de tijd die zij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank begroot het aantal dagen aftrek op 3 dagen. De rechtbank zal 60 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren. Aan die voorwaardelijke straf zal de rechtbank de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de deskundigen en besproken ter zitting. Deze bijzondere voorwaarden zijn gericht op de voortzetting van de begeleiding en hulpverlening.
Verder ziet de rechtbank in de aard en ernst van de feiten aanleiding om ook een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. De rechtbank overweegt daartoe dat het voor de verdachte wellicht lastig is deze werkstraf als direct gevolg van haar handelen te beschouwen, maar vanuit het oogpunt van vergelding en generale preventie kan de rechtbank niet volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf. De rechtbank acht een werkstraf voor de duur van 30 uren passend en geboden. Deze straf is lager dan de straf die de officier van justitie heeft geëist. Bij het bepalen van de hoogte van de werkstraf heeft de rechtbank sterk rekening gehouden met hetgeen de deskundigen ter zitting naar voren hebben gebracht en de bijzondere persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij zich realiseert dat deze straf afwijkt van straffen die gebruikelijk in soortgelijke zaken worden opgelegd. Met deze straf probeert de rechtbank enerzijds de ernst van de feiten te benadrukken en anderzijds rekening te houden met de bijzondere, zwaarwegende persoonlijke omstandigheden van de verdachte.