ECLI:NL:RBDHA:2025:895

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL24.42920 en NL24.33548
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de ongewenstverklaring van een vreemdeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, op 27 januari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. E.J.L. van de Glind, heeft bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar tegen de ongewenstverklaring. De rechtbank oordeelt dat de minister het besluit tot ongewenstverklaring op juiste wijze heeft bekendgemaakt. Eiser betoogt dat hij niet op de hoogte was van het besluit, omdat het nooit aan hem is uitgereikt. De minister stelt echter dat het besluit op 12 januari 2021 aan de gemachtigde van eiser is verzonden en dat het op 15 maart 2021 in de Staatscourant is gepubliceerd. De rechtbank concludeert dat de bekendmaking in overeenstemming is met de geldende procedures en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het niet tijdig indienen van zijn bezwaar. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, waardoor hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42920 en NL24.33548

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.J.L. van de Glind),
en
de minister van Asiel en Migratie, [1] de minister
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar, waarbij eisers bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar (NL24.33548), op 15 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

3. Op 4 augustus 2020 heeft de politie, eenheid Amsterdam, voorgesteld om eisers verblijfsrecht te beëindigen en hem ongewenst te verklaren. Op 12 januari 2021 heeft de minister het verblijfsrecht van eiser beëindigd en hem ongewenst verklaard. De minister heeft erop gewezen dat eiser Nederland meteen moet verlaten.
4. De gemachtigde van eiser heeft op 24 juli 2024 aangegeven dat eiser niet bekend is met de omstandigheid dat hij geen verblijfstitel meer zou hebben en heeft gevraagd om de stukken waaruit dat zou blijken. In die brief is ook aangegeven dat daarmee pro forma bezwaar wordt ingediend tegen een eventueel besluit. Op 9 september 2024 heeft eiser opnieuw aangegeven dat hij bezwaar maakt tegen het besluit van 12 januari 2021. De minister heeft op 13 september 2024 een kopie van het dossier gestuurd en (de gemachtigde van) eiser de mogelijkheid geboden om uit te leggen waarom het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Op 26 september 2024 heeft eiser hierop gereageerd.
5. In het bestreden besluit van 7 oktober 2024, heeft de minister geconcludeerd dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Daarom is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkheidsverklaring aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
7. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het besluit op de juiste wijze bekend gemaakt en is er sprake van (verschoonbare) termijnoverschrijding?
8. Eiser voert aan dat hij meteen bezwaar heeft ingediend, toen hij op de hoogte raakte van het besluit van 12 januari 2021. Eiser legt uit dat hij niet wist van het besluit, omdat het nooit aan hem is uitgereikt. De minister stelt weliswaar dat het besluit aan de gemachtigde zou zijn verzonden, maar de gemachtigde heeft destijds laten weten dat zij het besluit niet zal uitreiken aan eiser. Het besluit moet namelijk in persoon worden uitgereikt en het is niet haar taak als advocaat om dat te doen. Bovendien was dat eisers advocaat die hem in de strafzaak bijstond en niet de advocaat in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser wijst erop dat hij sinds zijn vrijlating in 2020 in Nederland heeft gewoond en gewerkt. Volgens eiser is publicatie van het besluit van 12 januari 2021 in de Staatscourant niet voldoende. Niemand leest de Staatscourant en daar staat ook niet in dat eiser vier weken de tijd heeft om bezwaar in te dienen. In het bezwaardossier dat later aan gemachtigde is verstrekt, zat ook geen afschrift van de publicatie in de Staatscourant. Als de rechtbank oordeelt dat het besluit wel op juiste bekend is gemaakt, meent eiser daarom dat er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
9. De minister heeft aangegeven dat het bestreden besluit op 12 januari 2021 aan eisers gemachtigde is verzonden. Op 17 februari 2021 heeft de politie, eenheid Amsterdam, de minister verzocht om het besluit in de Staatscourant te publiceren, omdat uitreiking in persoon niet mogelijk was nu eiser niet gedetineerd was en geen adres bekend was. Op 15 maart 2021 is het bestreden besluit in de Staatscourant gepubliceerd. Volgens de minister is dit in overeenstemming met de destijds geldende procedure van bekendmaking van een besluit tot ongewenstverklaring. [2] Omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, heeft de minister het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
10. De rechtbank stelt vast dat artikel 67, tweede lid, van de Vw bepaalt dat indien bekendmaking van het besluit tot ongewenstverklaring door toezending geschiedt, van het besluit mededeling wordt gedaan in de Staatscourant. In paragraaf A4/3.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat hierover dat het afhangt van de situatie en de bekend zijnde gegevens hoe het besluit tot ongewenstverklaring bekend wordt gemaakt. Vervolgens staat in dat beleid dat de minister het besluit tot ongewenstverklaring naar de gemachtigde stuurt en daarnaast mededeling doet van het besluit in de Staatscourant. Als de gemachtigde van de vreemdeling niet bekend is of de gemachtigde stelt niet of niet langer gemachtigde te zijn, dan stuurt de minister het besluit – met brochure – per aangetekende brief naar het laatst bekende adres van de vreemdeling en daarnaast doet de minister mededeling van het besluit in de Staatscourant. Als er geen adres van de vreemdeling is, wordt volstaan met de mededeling van het besluit in de Staatscourant.
10.1.
De rechtbank oordeelt dat de minister het besluit tot ongewenstverklaring op juiste wijze bekend heeft gemaakt. De minister heeft het besluit op 12 januari 2021 naar de bekend zijnde gemachtigde van eiser gestuurd. Dat is ook niet betwist en een afschrift daarvan bevindt zich in het dossier. Daarnaast is geprobeerd het besluit in persoon aan eiser uit te reiken. Dat bleek niet mogelijk, omdat eiser niet gedetineerd was en geen vaste woon- en verblijfplaats had. De politie heeft vervolgens op 15 februari 2021 alsnog aan dezelfde gemachtigde gevraagd om het besluit aan eiser toe te zenden, waarna de gemachtigde aangaf geen contact meer te hebben met eiser en dat het niet de taak is van een advocaat om besluiten uit te reiken. Vervolgens is het besluit op 15 maart 2021 in de Staatscourant gepubliceerd.
De minister heeft hiermee in overeenstemming met het beleid de ongewenstverklaring naar de gemachtigde verzonden. Dat is op 12 januari 2021 gebeurd en daarnaast is een mededeling van het besluit op 15 maart 2021 in de Staatscourant gepubliceerd. Eisers betoog dat de betreffende advocaat slechts de strafrechtadvocaat was, maakt evenmin dat het besluit op onjuiste wijze bekend is gemaakt. Hoewel de gemachtigde op 15 februari 2021 aangaf geen contact meer te hebben met eiser, komt dit – nog daargelaten dat het besluit op 12 januari al aan de gemachtigde was toegezonden en niet gezegd is dat de advocaat niet langer de gemachtigde van eiser was - naar het oordeel van de rechtbank voor eisers rekening en risico. Eiser is op 4 augustus 2021 gehoord over de ongewenstverklaring, zodat hij kon verwachten dat er mogelijk een besluit zou volgen. Bovendien heeft hij tijdens dat besluit verklaard dat hij, daags daarvoor, op het gehoor was voorbereid door zijn advocaat. Het betreft hier dezelfde advocaat die hem ook in de strafzaak had bijgestaan, zo leidt de rechtbank uit het dossier af. Tijdens dat gehoor heeft eiser bovendien de contactgegevens van deze (strafrecht)advocaat gegeven en daar heeft hij ook aangegeven dat het besluit naar die advocaat kon worden gestuurd. Eiser heeft tijdens dat gehoor verder aangegeven dat hij zich zou inschrijven in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Dat eiser vervolgens geen contact meer onderhoudt met de door hemzelf doorgegeven advocaat, hij zich niet inschrijft in de GBA en geen andere contactgegevens (van bijvoorbeeld zijn huidige advocaat) doorgeeft, komt dan voor zijn eigen rekening en risico. De minister kon onder deze omstandigheden volstaan met de toezending aan de gemachtigde en een publicatie in de Staatscourant.
11. Eisers betoog dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding slaagt ook niet. De stellingen van eiser dat hij niet op de hoogte was van het besluit en dat publicatie in de Staatscourant niet voldoende is, zijn daarvoor onvoldoende. De rechtbank heeft hiervoor immers al geoordeeld dat eiser wel op de hoogte had kunnen zijn van het besluit en dat de omstandigheid dat dat mogelijk niet het geval is geweest, voor zijn eigen rekening en risico komt. Dat de mededeling in de Staatscourant geen bezwaartermijn vermeldt, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding nu eiser bij kennisname van de inhoud van het besluit ook kennis van de daarin genoemde rechtsmiddelenclausule had kunnen nemen. In de Staatscourant wordt verwezen naar het bestreden besluit van 12 januari 2021 en de rechtsmiddelenclausule staat in het bestreden besluit. Eiser heeft niet onderbouwd op welke grondslag hij baseert dat de rechtsmiddelenclausule ook in de Staatscourant moet staan.
12. De rechtbank overweegt ten slotte dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar (zaaknummer NL24.33548), omdat inmiddels is beslist op het bezwaar.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Paragraaf A4/3.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000.