ECLI:NL:RBDHA:2025:9005

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
NL25.5951 en NL25.5955
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep van een EU-onderdaan inzake verblijfsrecht en verwijderingsmaatregel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser, een Poolse nationaliteit houder, beoordeeld. Eiser heeft in het verleden in Nederland gewerkt, maar leidt momenteel een zwervend bestaan en heeft geen rechtmatig verblijf. De minister van Asiel en Migratie heeft vastgesteld dat eiser binnen een maand Nederland moet verlaten, wat door de rechtbank wordt bevestigd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelt dat de minister voldoende informatie heeft verstrekt over hoe eiser zijn verblijf kan beëindigen. De rechtbank wijst erop dat de verwijderingsmaatregel niet in strijd is met de Verblijfsrichtlijn, en dat de belangen van de Nederlandse samenleving zwaarder wegen dan die van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.5951 en NL25.5955
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Bij besluit van 6 augustus 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht en dat eiser binnen een maand Nederland dient te verlaten. Bij besluit van 21 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1983 en heeft de Poolse nationaliteit. In de periode van december 2019 tot en met december 2023 heeft eiser voor verschillende bedrijven arbeid in loondienst verricht. Eiser is voor de duur van één jaar teruggekeerd naar Polen. Naar eigen zeggen is eiser sinds vijf maanden voorafgaand aan het primaire besluit weer naar Nederland gekomen. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat eiser een zwervend bestaan leidt in Nederland, en sinds oktober 2020 vaak in aanraking is gekomen met de politie in verband met overlast, winkeldiefstal en huisvredebreuk. Eiser verricht sinds december 2023 geen reële en daadwerkelijke arbeid in Nederland en heeft geen eigen middelen van bestaan. Ook is niet gebleken dat eiser op zoek is naar werk en daarop een reële kans maakt.
4. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. [2] Verweerder heeft daarom aan eiser een verwijderingsmaatregel opgelegd. Daarbij heeft verweerder een belangenafweging gemaakt en het belang van eiser om in Nederland te blijven minder zwaar laten wegen dan het belang van de Nederlandse samenleving bij verwijdering van eiser. Verweerder heeft eiser een vertrektermijn van een maand opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiser stelt dat de opgelegde verwijderingsmaatregel in strijd is met artikelen 15 en 30 van de Verblijfsrichtlijn. [3] Eiser moet zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief beëindigen om een nieuw verblijfsrecht te krijgen of bij terugkeer naar Nederland een nieuwe vrije termijn te genieten. [4] Verweerder heeft niet uitgelegd op welke manier eiser zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief kan beëindigen en onder welke omstandigheden hij terug kan keren naar Nederland. Hierdoor is het voor eiser niet duidelijk hoe hij kan voldoen aan het besluit. Eiser verwijst daarbij ook naar een uitspraak van de rechtbank [5] waaruit blijkt dat Werkinstructie 2023/3 (WI 2023/3) niet op dakloze Unieburgers van toepassing is. Verweerder heeft een actieve informatieplicht hierover. Het besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Daadwerkelijk en effectief beëindigen van het verblijf
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser voldoende heeft geïnformeerd over de wijze waarop eiser zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen.
7.1.
Uit artikel 30, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 15, eerste lid, van de Verblijfsrichtlijn volgt dat een verwijderingsmaatregel op zodanige wijze schriftelijk ter kennis moet worden gebracht, dat de betrokkene in staat is om de inhoud en de gevolgen hiervan te begrijpen. Verweerder heeft een openbare werkinstructie, te weten WI 2023/3, waarin uiteengezet wordt welke elementen van belang zijn bij het daadwerkelijk en effectief beëindigen van het verblijf. Dit zijn dezelfde elementen die in het arrest F.S. zijn opgenomen, namelijk: de duur van de afwezigheid, een verzoek om schrapping uit het bevolkingsregister, de beëindiging van een huurovereenkomst, uitschrijving bij een dienst om arbeidsbemiddeling of de beëindiging van andere relaties die een zekere integratie van de Unieburger in Nederland veronderstellen. Het arrest F.S. en de openbare werkinstructie bieden voldoende houvast om te weten welke elementen een rol spelen bij de beoordeling of het verblijf daadwerkelijk en effectief is beëindigd. De stelling van eiser dat WI 2023/3 niet op daklozen Unieburgers van toepassing zou zijn volgt de rechtbank niet, want eiser gaat daarbij uit van een onjuiste lezing van de door hem aangehaalde uitspraak. De rechtbank overweegt daarin dat veel van de omstandigheden zoals vermeld in de WI 2023/3 niet van toepassing zijn op dakloze mensen, maar niet dat WI 2023/3 in zijn geheel niet van toepassing is.
7.2.
Zoals de rechtbank in de door eiser aangehaalde uitspraak heeft overwogen begrijpt ze dat voor dakloze personen zoals eiser veel van de elementen uit het arrest F.S. niet van toepassing zijn, maar dit betekent niet dat het voor eiser onduidelijk is hoe hij zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen. Uit het arrest F.S. volgt ook dat rekening moet worden gehouden met aanwijzingen dat de Unieburger tijdens de periode van afwezigheid het centrum van zijn persoonlijke, professionele of familiebelangen naar een andere lidstaat heeft overgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank zou dan in deze gevallen minder gewicht kunnen toekomen aan het verplaatsen van de belangen van eiser uit Nederland en meer gewicht aan het plaatsen van zijn belangen naar het buitenland. Het valt niet uit te sluiten dat iemand zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen door bijvoorbeeld een inschrijving in het bevolkingsregister of het aangaan van een huurovereenkomst in het buitenland.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk voor verweerder om de elementen die in het arrest F.S. genoemd zijn nader te specificeren bij het opleggen van de verwijderingsmaatregel, omdat er geen uitputtende lijst van voorbeelden kan worden gegeven. Een dergelijke verplichting daartoe volgt ook niet uit het arrest F.S. Daarbij komt dat een eventueel nieuw verblijf van eiser in Nederland een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Eiser heeft immers Nederland nog niet verlaten en de toets of zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief is beëindigd, vindt pas plaats wanneer hij eerst Nederland zou verlaten en vervolgens terug zou keren en hier opnieuw zou willen verblijven. Deze toets is casuïstisch van aard en hangt af van de omstandigheden op dat moment.
7.4.
Voor de volledigheid overweegt de rechtbank nog dat er, naast het daadwerkelijk en effectief beëindigen van zijn verblijf in Nederland, nog een tweede manier is voor eiser om weer rechtmatig verblijf te krijgen in Nederland. Zodra eiser voldoet aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit, heeft hij van rechtswege weer rechtmatig verblijf. Het verwijderingsbesluit is dan niet meer van kracht. [6]

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt ook buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] .
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.W.H. Schippers, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zoals beschreven in artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
3.Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (Richtlijn 2004/38).
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506 (Arrest F.S.)
5.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 29 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3834.
6.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1510.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.