ECLI:NL:RBDHA:2025:9010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
664386 HA ZA 24-321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in WAMCA-procedure betreffende de EU-Turkijedeal en fundamentele rechten

In deze WAMCA-procedure vorderen de eiseressen, bestaande uit Amnesty International, Stichting Bootvluchteling en Defence for Children International Nederland, een verklaring voor recht dat de Staat der Nederlanden onrechtmatig heeft gehandeld door de EU-Turkijedeal te sluiten en uit te voeren. De eiseressen stellen dat deze deal leidt tot schendingen van fundamentele rechten en vorderen dat de Staat ervoor zorgt dat de uitvoering van de deal in overeenstemming is met internationale verplichtingen. De Staat verzet zich tegen de ontvankelijkheid van de eiseressen, stellende dat hun vorderingen niet voldoen aan de eisen van artikel 3:305a BW, omdat zij niet voldoende concreet hebben gemaakt voor welke belangen zij opkomen. De rechtbank oordeelt dat er wel sprake is van een rechtsvordering, maar dat de eiseressen niet-ontvankelijk zijn omdat zij onvoldoende duidelijkheid hebben gegeven over de belangen die zij vertegenwoordigen. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiseressen af en veroordeelt hen in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team Handel
Zaaknummer: C/09/664386 / HA ZA 24-321
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van

1.de vereniging AMNESTY INTERNATIONAL, AFDELING NEDERLAND,

te Amsterdam,
2.
STICHTING BOOTVLUCHTELING,
te Ede,
3.
Stichting DEFENCE FOR CHILDREN INTERNATIONAL NEDERLAND – ECPAT Nederland,
te Leiden,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: eiseressen,
advocaat: mr. L.M. Komp,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministeries van Justitie en Veiligheid, Buitenlandse Zaken, en Algemene Zaken),
te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. R.W. Veldhuis.

1.Samenvatting

1.1.
Deze WAMCA-procedure gaat over de ‘Verklaring EU-Turkije’ van 18 maart 2016. [1] Eiseressen stellen dat het sluiten en uitvoeren van deze ‘EU-Turkijedeal’ voorzienbaar tot grootschalige schending van fundamentele rechten en Unierecht zou leiden. Zij vorderen daarom een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door desondanks het tot stand komen van deze deal te bevorderen, de deal te sluiten, hem mede uit te voeren en in stand te houden. Daarnaast vorderen eiseressen verschillende geboden en verboden, die erop neerkomen dat de Staat moet bewerkstelligen dat de EU-Turkijedeal in overeenstemming met internationaal- en Unierechtelijke verplichtingen wordt uitgevoerd en dat verdere schendingen van fundamentele rechten worden voorkomen.
1.2.
De Staat voert verweer. Hij meent dat eiseressen niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen. Volgens de Staat moet de rechtbank eerst beoordelen of wel sprake is van een rechtsvordering in de zin van artikel 3:305a lid 1 BW. Volgens de Staat is daar in deze zaak geen sprake van, omdat de vorderingen van eiseressen neerkomen op een beoordeling van volgens de Staat puur politieke standpunten die hij heeft ingenomen in (onderhandelingen in) internationale gremia. Daarbij voldoen eiseressen volgens de Staat ook niet aan andere eisen die de wet aan eisers en vorderingen in WAMCA-procedures stelt, waaronder de eis van een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer.
1.3.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat:
a. a) wel sprake is van een rechtsvordering in de zin van artikel 3:305a lid 1 BW, die ook een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer heeft op grond van artikel 3:305a lid 3 onder b (2e grond) BW, maar dat
b) eiseressen niet-ontvankelijk zijn – kort gezegd – omdat zij onvoldoende concreet hebben gemaakt voor welke (bundelbare) belangen zij met deze WAMCA-procedure opkomen.
Dit oordeel wordt hierna verder toegelicht.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 april 2024 met producties 1-119
- de akte van eisers met USB van 10 juli 2024
- de conclusie van antwoord strekkend tot niet-ontvankelijkheid van 21 augustus 2024 met producties 1-28
- het tussenvonnis van 6 november 2024
- de akte van eisers ingekomen op 27 februari 2025 met producties 120 en 121.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 maart 2025. Partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van pleitaantekeningen, die aan het procesdossier zijn toegevoegd, en hebben geantwoord op vragen van de rechtbank.
2.3.
Ten slotte is de datum bepaald waarop dit vonnis wordt gewezen.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – samengevat – een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld door het mede vormgeven en sluiten van de EU-Turkijedeal, namelijk door – in weerwil van de hem bekende signalen van ernstige schendingen van verdrags- en Unierecht – het tot stand komen van deze deal te bevorderen, de deal te sluiten, hem mede uit te voeren en in stand te houden.
Daarnaast vorderen eiseressen geboden die erop neerkomen dat de Staat ervoor moet zorgdragen dat de uitvoering van de EU-Turkijedeal binnen zes maanden na het vonnis voldoet aan de toepasselijke verdrags- en Unierechtelijke eisen; dat de Staat inzichtelijk maakt hoe hij zich daarvoor zal inzetten, en dat hij zich terugtrekt uit de deal of de werking ervan zal opschorten als niet aan de toepasselijke verdrags- en Unierechtelijke eisen wordt voldaan.
Ten slotte vorderen eiseressen dat de rechtbank het de Staat verbiedt om te handelen op een wijze die de schendingen van de toepasselijke verdrags- en Unierechtelijke eisen verergert.
3.2.
De Staat voert verweer. De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eiseressen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van eiseressen in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling van de ontvankelijkheid

Rechtsvordering in de zin van art. 3:305a lid 1 BW? - Ja
4.1.
De rechtbank zal eerst het meest verstrekkende verweer van de Staat beoordelen. Dit verweer houdt in dat eiseressen niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen, omdat deze vorderingen niet zouden zijn aan te merken als rechtsvordering in de zin van artikel 3:305a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.2.
De Staat meent dat geen sprake is van een rechtsvordering, omdat eiseressen opkomen tegen niet-bindende politieke afspraken die de Europese staatshoofden en regeringsleiders (waaronder die van Nederland) met de premier van Turkije hebben gemaakt. Als geen sprake is van bindende afspraken, is volgens de Staat geen sprake van een relevant doen of nalaten van de Staat jegens de achterban van eiseressen, maar slechts van het innemen van politieke standpunten in internationale gremia. De toetsing daarvan is volgens de Staat aan het parlement, niet aan de rechter.
4.3.
De rechtbank kan de Staat in dit betoog niet volgen. In de eerste plaats vindt de stelling dat het innemen van politieke standpunten zonder dat bindende afspraken worden gemaakt niet een onrechtmatige daad
kanopleveren, geen steun in het recht. In artikel 6:162 lid 2 BW staat dat als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarbij is geen categorie doen of nalaten uitgezonderd. Of de door eiseressen aangedragen feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld, kan door de rechter worden beoordeeld.
4.4.
Verder geldt dat de formulering van artikel 3:305a BW – het feit dat daarin staat dat ‘een rechtsvordering kan worden ingesteld’ – niet meebrengt dat bepaalde nadere eisen worden gesteld aan de (deugdelijkheid van de) grondslag van de nog te beoordelen vordering. Artikel 3:305a lid 1 BW bepaalt dat een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd. De bepaling vormt een uitzondering op het uitgangspunt dat iemand alleen voor
zichzelf, om op te komen voor
eigenbelangen, rechtsvorderingen kan instellen, en op de regel van artikel 3:303 BW dat bepaalt dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt (ook wel aangeduid als: ‘Geen belang, geen actie’). Het instellen van een rechtsvordering (een ‘actie’) heeft tot doel te doen beoordelen of die rechtsvordering daadwerkelijk bestaat en tot de gevolgen kan leiden die de eisende partij daaraan verbindt.
4.4.1.
Bij het instellen van een rechtsvordering volstaat het in beginsel om te stellen en te onderbouwen dat sprake is van een rechtsbetrekking. Bij oneigenlijk gebruik van deze lage procesdrempel kan de rechter de vordering afwijzen op grond van de algemene leerstukken van misbruik van (proces)recht (art. 3:13 BW), het ontbreken van voldoende belang (art. 3:303 BW) of de goede procesorde, maar ook op grond van de bijzondere bepalingen van de WAMCA, waaronder het summierlijk blijken van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering (art. 1018c lid 5 sub c Rv).
De Staat heeft een beroep gedaan op het ontbreken van een voldoende belang en het summierlijk blijken van de ondeugdelijkheid van de vordering van eiseressen; op deze verweren gaat de rechtbank hierna afzonderlijk in.
4.4.2.
Voor zover de Staat bedoelt te zeggen dat het enkele politieke karakter van de gestelde handelingen maakt dat de rechtbank eiseressen niet-ontvankelijk zou moeten verklaren, vindt zijn standpunt geen steun in het recht. Of in deze zaak sprake is van onrechtmatig handelen en of de daarop gebaseerde vorderingen kunnen worden toegewezen, zijn materiële kwesties die de rechtbank pas na een inhoudelijke behandeling van de zaak kan beoordelen. Het al dan niet politieke karakter van de verweten handelingen is een omstandigheid die bij die beoordeling kan worden meegewogen.
4.4.3.
Eiseressen hebben met de dagvaarding een rechtsvordering tegen de Staat ingesteld, gebaseerd op een gestelde onrechtmatige daad. Daarmee is sprake van een ‘rechtsvordering’ als bedoeld in artikel 3:305a lid 1 BW.
Vorderingen summierlijk ondeugdelijk? - Nee
4.5.
Op grond van artikel 1018c lid 5 sub c Rv vindt inhoudelijke behandeling van een collectieve vordering alleen plaats indien en nadat de rechter heeft beslist dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
4.6.
De Staat betoogt dat nu al duidelijk is dat de vorderingen van eiseressen zijn gebaseerd op puur politieke standpunten, die onderdeel uitmaken van het politieke debat en niet tot feitelijke gedragingen hebben geleid. Volgens de Staat zijn de vorderingen van eiseressen daarom summierlijk ondeugdelijk en komt de rechtbank daarom niet toe aan de inhoudelijke behandeling van de vorderingen.
4.7.
Uit de parlementaire geschiedenis bij de bepaling blijkt dat zij is bedoeld “
om in uitzonderlijke gevallen een collectieve vordering al voor de inhoudelijke behandeling ervan van tafel te krijgen omdat deze niet deugt”. [2] Het betreft volgens de wetgever alleen uitzonderlijke situaties waarin de ondeugdelijkheid van de vordering “
overduidelijk” is – bijvoorbeeld wanneer direct duidelijk is dat de vordering niet bij de burgerlijke maar bij de bestuursrechter thuishoort. [3]
4.8.
In deze zaak hebben eiseressen gemotiveerd gesteld dat sprake is van verschillende gedragingen van de Staat die verder gaan dan het innemen van louter politieke standpunten, en die tot schending van fundamentele rechtsnormen en schade hebben geleid. Deze stellingen hebben zij met stukken onderbouwd; de stellingen zijn niet ‘overduidelijk’ onwaar of anderszins evident ondeugdelijk. Van een summierlijk gebleken ondeugdelijkheid van de vordering is daarom geen sprake.
Voldoende binding met Nederlandse rechtssfeer? – Ja
4.9.
De Staat meent verder dat niet is voldaan aan het ontvankelijkheidsvereiste van artikel 3:305a lid 3 onder b BW, de voldoende binding met de Nederlandse rechtssfeer. Volgens de Staat heeft het merendeel van de personen tot bescherming van wier belangen de vordering van eiseressen strekt, zijn gewone verblijfplaats buiten Nederland en voltrekt de gestelde schade zich volledig in Griekenland en Turkije, niet in Nederland. Het enkele feit dat de Staat in Nederland is gevestigd, is volgens de Staat onvoldoende om eiseressen in hun vordering te ontvangen.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen voldoende binding hebben met de Nederlandse rechtssfeer op grond van artikel 3:305a lid 3 onder b, tweede grond BW, en wel om de volgende redenen.
4.10.1.
Artikel 3:305a lid 3 BW is een
scope ruledie in de WAMCA is opgenomen om te voorkomen dat een Nederlandse collectieve actie kan worden gebruikt voor zaken waarin er feitelijk geen of onvoldoende nauwe band bestaat tussen de collectieve vordering en de Nederlandse rechtssfeer. [4] De regel moet zo worden uitgelegd dat hij geen afbreuk doet aan het nuttig effect van het Unierecht, zoals de internationale bevoegdheidsregels van de Brussel I-bis Verordening (EU/1215/2012). [5]
4.10.2.
De wetgever dacht bij het invoeren van deze regel aan gevallen waarin “
de verweerder buiten Nederland woont èn de schadeveroorzakende gebeurtenis zich buiten Nederland heeft voorgedaan èn het merendeel van de gedupeerden buiten Nederland woont. [6] Zo biedt de enkele oprichting van een Nederlandse stichting bijvoorbeeld onvoldoende aanknoping met Nederland als deze stichting opkomt voor uitsluitend buitenlandse gedupeerden en er geen andere aanknopingspunten met Nederland zijn. [7]
4.10.3.
De vordering van eiseressen betreft gesteld schadeveroorzakend handelen van de Nederlandse Staat, welk handelen voor een belangrijk deel in Nederland en door Nederlandse ambtenaren zou hebben plaatsgevonden. Daarmee is sprake van voldoende binding met de Nederlandse rechtssfeer in de zin van artikel 3:305a lid 3 onder b BW, omdat is voldaan aan de tweede grond: degene tegen wie de rechtsvordering zich richt, heeft woonplaats in Nederland en bijkomende omstandigheden wijzen op voldoende verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer.
Omschrijving achterban en representativiteit: onvoldoende geconcretiseerd
4.11.
Ondanks het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseressen niet in hun vordering kunnen worden ontvangen, omdat zij onvoldoende duidelijk hebben gemaakt wiens belangen zij met de vordering behartigen. Daardoor kan de rechtbank ook niet goed beoordelen of eiseressen voldoende representatief zijn, of de vertegenwoordigde belangen wel bundelbaar zijn, en of de vertegenwoordigde belangen wel voldoende zijn gewaarborgd. Dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
4.11.1.
Eiseressen stellen dat de vordering een ideële vordering is, die niet is bedoeld als opstap voor een schadevordering, zodat daarop het lichte ontvankelijkheidsregime van artikel 3:305a lid 6 BW van toepassing is. Ook als de rechtbank daarin meegaat, betekent dit slechts dat zij eiseressen ontvankelijk
kanverklaren zonder dat aan de vereisten van lid 2, onderdelen a tot en met e, en lid 5 is voldaan. Het is dus niet gezegd dat de rechtbank hen ontvankelijk
zalverklaren als aan meerdere van deze vereisten niet is voldaan of als niet kan worden getoetst of aan die eisen is voldaan; deze observatie betreft voornamelijk Stichting Bootvluchteling. De ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 3 BW en de artikelen 1018b e.v. Rv zijn ook bij hantering van het ‘lichte regime’ onverminderd van kracht.
4.11.2.
Artikel 1018c Rv bepaalt dat de dagvaarding waarmee een collectieve vordering wordt ingesteld, bepaalde omschrijvingen moet bevatten. Naast een omschrijving van de gebeurtenis of de gebeurtenissen waarop de collectieve vordering betrekking heeft (sub a) en een omschrijving van de mate waarin de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen gemeenschappelijk zijn (sub c), moet de dagvaarding ook een omschrijving bevatten van de personen tot bescherming van wier belangen de collectieve vordering strekt (sub b).
4.11.3.
Eiseressen hebben in de dagvaarding verschillende stellingen ingenomen over de groep c.q. de belangen waarvoor zij opkomen, zoals onder meer de volgende:
“Eiseressen komen hiermee op voor het algemeen belang dat de Staat zich onthoudt van handelingen – zoals het sluiten van migratiedeals – die voorzienbaar leiden tot schendingen van fundamentele rechten, ook als deze in een ander land plaatsvinden. Eveneens komen zij op voor de daarmee gemoeide belangen van asielzoekers die door de afspraken in de deal zijn en worden geraakt.” [8]
“De groep personen waarvoor eiseressen opkomen laat zich namelijk niet nauw afbakenen en evenmin individualiseren. Dit geldt sowieso met betrekking tot het belang van eenieder dat de Staat fundamentele rechten respecteert. Dit geldt eveneens met betrekking tot de belangen van asielzoekers in het algemeen, die er in zijn algemeenheid belang bij hebben dat Nederland en andere EU-lidstaten zich houden aan geldende wet- en regelgeving op het gebied van asiel. En dit geldt ook voor de belangen van asielzoekers wier fundamentele rechten als gevolg van de EU-Turkijedeal in het verleden zijn geschonden, of nog zullen worden geschonden.” [9]
“Met hun ideële actie komen eiseressen op voor het maatschappijbrede belang dat de Staat mensenrechten respecteert, voor de belangen van asielzoekers in het algemeen, evenals voor de belangen van personen wier fundamentele rechten als gevolg van de EU-Turkijedeal zijn of zullen worden geschonden.” [10]
“De door eiseressen ingestelde vorderingen raken niet de belangen van een nauw omschreven groep personen, maar strekken tot verwezenlijking van het ideële doel dat de Staat fundamentele rechten respecteert. [11]
Tijdens de zitting hebben eiseressen desgevraagd toegelicht dat zij opkomen voor
“iedereen die er belang bij heeft dat de Nederlandse overheid zich aan het recht houdt, maar ook voor iedereen die schade lijdt door de EU-Turkijedeal”.
Die laatste groep omvat volgens eiseressen niet alle asielzoekers die zich op de Griekse ‘hotspot’-eilanden bevinden en/of die de werking van de EU-Turkijedeal ondervinden of hebben ondervonden. De vraag óf, op welke wijze, en in welke mate de fundamentele rechten van individuen die door de deal zijn geraakt zijn geschonden, hangt volgens eiseressen namelijk af van tal van persoonlijke en externe factoren. Zo kan een asielzoeker zonder bijzondere behoeften die in een goede periode slechts kort door de afspraken is geraakt, geen schade ondervinden, terwijl dat voor iemand met bijzondere behoeften en/of in een andere periode weer anders zou kunnen zijn. [12]
De rechtbank heeft bij de beoordeling ook betrokken de toelichting op de gevorderde verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld. Eiseressen hebben niet benoemd
jegens wiede Staat onrechtmatig zou hebben gehandeld. Nog los van de relativiteitsproblemen die dit zou kunnen opleveren als aan een materiële beoordeling zou worden toegekomen, biedt de dagvaarding ook hier geen handvatten voor de beantwoording van de vraag voor welke belangen eiseressen precies opkomen.
4.11.4.
Voor zover eiseressen zeggen op te komen voor ‘iedereen die er belang bij heeft dat de Nederlandse Staat zich aan het recht houdt’, is de rechtbank van oordeel dat dit belang te algemeen is om tot onderwerp van een WAMCA-procedure te worden gemaakt. Daarbij komt dat de rechtbank in de statuten van eiseressen niet heeft kunnen terugvinden dat zij dit belang behartigen; op hun websites is ook niet terug te vinden dat voor en met deze doelgroep wordt gecommuniceerd. Ook ‘de belangen van asielzoekers in het algemeen’ zijn te algemeen om tot onderwerp van een WAMCA-procedure te worden gemaakt.
4.11.5.
Dan blijven over de belangen van asielzoekers die schade ondervinden of hebben ondervonden door de EU-Turkijedeal, die risico lopen daardoor schade te ondervinden en/of asielzoekers die in de toekomst schade zullen of kunnen ondervinden door de EU-Turkijedeal. Desgevraagd hebben eiseressen benadrukt dat zij niet opkomen voor
alleasielzoekers die zich tijdens de looptijd van de EU-Turkijedeal op de Griekse eilanden hebben bevonden of zullen bevinden, of die op grond daarvan zijn of zullen worden teruggestuurd naar Turkije. De rechtbank begrijpt dat dit is omdat de EU-Turkijedeal niet voor iedereen die erdoor wordt geraakt, tot (een risico op) schade leidt, heeft geleden en/of zal leiden. Daarmee is het voor de rechtbank onduidelijk op wie deze collectieve actie precies betrekking heeft, waardoor het ook niet goed mogelijk is om te toetsen of de vertegenwoordigde belangen wel voldoende zijn gewaarborgd.
4.11.6.
Door de onduidelijkheid over de groep voor wie deze rechtsvordering is ingesteld, krijgt deze procedure het karakter van een verzoek om te toetsen of de deelname van de Staat aan de EU-Turkijedeal in algemene zin ‘wel door de beugel kan’. Daarvoor is de WAMCA echter niet bedoeld.
Geen toetsing overige ontvankelijkheidseisen
4.12.
Gelet op het feit dat de ontvankelijkheid van eiseressen naar het oordeel van de rechtbank al op meerdere gronden moet stranden, komt de rechtbank aan een toetsing van de overige ontvankelijkheidsvereisten niet toe.
Proceskosten
4.13.
Eiseressen zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.094,00
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.15.
De kostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart eiseressen niet-ontvankelijk in hun vordering,
5.2.
veroordeelt eiseressen hoofdelijk in de proceskosten van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als eiseressen niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt eiseressen hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp, mr. C.J-A. Seinen en (dhr.) mr. S.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
2565

Voetnoten

1.Raad van de EU, Persmededeling 144/16 18-03-2016.
2.Kamerstukken II 2016–2017, 34 608, nr. 3, p. 39.
3.Kamerstukken II 2016–2017, 34 608, nr. 3, p. 39.
4.Kamerstukken II 2016–2017, 34 608, nr. 3, p. 11.
5.Kamerstukken II 2016–2017, 34 608, nr. 3, p. 24.
6.Kamerstukken II 2016–2017, 34 608, nr. 3, p. 25.
7.Kamerstukken II 2016–2017, 34 608, nr. 3, p. 22.
8.Dagvaarding, alinea 3.
9.Dagvaarding, alinea 27.
10.Dagvaarding, alinea 54.
11.Dagvaarding, alinea 58.
12.Dagvaarding, alinea’s 27 en 28.