ECLI:NL:RBDHA:2025:9015

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
I. C/09/683319 / JE RK 25-643 II. C/09/683552 / JE RK 25-666 III. C/09/683973 / JE RK 25-728
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en verlenging ondertoezichtstelling van kinderen in een zorgsituatie

Op 1 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de uithuisplaatsing van twee kinderen, [kind 1] en [kind 2], en de verlenging van hun ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, toegewezen. De kinderen, geboren in 2017 en 2018, verblijven momenteel bij hun grootmoeder aan vaderszijde. De moeder van de kinderen, die niet aanwezig was op de zitting, heeft aangegeven dat zij de strijd met de familie vaderszijde niet meer wil voeren, maar ontkent dat zij een verslaving heeft. De vader heeft zorgen geuit over de opvoedsituatie bij de moeder, die volgens hem onveilig is door de aanwezigheid van een vriend van de moeder, die mogelijk schadelijk is voor de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen, en dat de moeder niet openstaat voor hulpverlening. Daarom is besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 1 mei 2026 en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor dezelfde periode. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummers:
I. C/09/683319 / JE RK 25-643
II. C/09/683552 / JE RK 25-666
III. C/09/683973 / JE RK 25-728
Datum uitspraak: 1 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter
I.
Machtiging tot uithuisplaatsing (niets meer te beslissen);
II.
Verlenging ondertoezichtstelling;
III.
Machtiging tot uithuisplaatsing.
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[kind 1], geboren op [geboortedatum 1] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 1] ,
[kind 2], geboren op [geboortedatum 2] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 2] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.J.W. de Water te Leiderdorp,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
verblijvende in de PI [plaats] ,
advocaat: mr. C. Ekholm te Leiden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • verzoekschrift I met bijlagen, ontvangen op 8 april 2025;
  • verzoekschrift II met bijlagen, ontvangen op 11 april 2025;
  • verzoekschrift III met bijlagen, ontvangen op 22 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader met zijn advocaat;
  • de advocaat van de moeder;
- de grootmoeder vaderszijde met haar partner.
De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
[kind 1] en [kind 2] zijn gedurende het huwelijk van de ouders geboren.
2.2.
Het huwelijk van de ouders is door echtscheiding ontbonden.
2.3.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2] .
2.4.
[kind 1] en [kind 2] verblijven in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootmoeder vaderszijde.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 11 juni 2024 [kind 1] en [kind 2] onder toezicht gesteld tot 11 juni 2025.

3.De verzoeken

Verzoekschrift I - machtiging tot uithuisplaatsing
3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in de categorie overig te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Desgevraagd heeft de gecertificeerde instelling ter zitting het verzoek gewijzigd in die zin dat verzocht wordt om een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg, te weten bij de grootmoeder vaderszijde, te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Verzoekschrift II - verlenging ondertoezichtstelling
3.3.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Verzoekschrift III - machtiging tot uithuisplaatsing
3.4.
De gecertificeerde instelling verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een gezinsgerichte voorziening te verlenen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5.
De gecertificeerde instelling wil voorkomen dat, indien en voor zover de machtiging tot uithuisplaatsing slechts wordt verleend voor de duur van de huidige ondertoezichtstelling, vóór 11 juni 2025 een nieuwe zitting gehouden moet worden. Daarom wenst de gecertificeerde instelling het verzoek zoals weergegeven in verzoekschrift I te wijzigen in die zin dat wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing, indien en voor zover de verlenging van de ondertoezichtstelling wordt toegewezen, te verlenen voor de duur van een jaar. Desgevraagd heeft de gecertificeerde instelling ter zitting het verzoek voorts in die zin gewijzigd dat verzocht wordt om een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg, te weten bij de grootmoeder vaderszijde, voor de duur van een jaar.
3.6.
De gecertificeerde instelling heeft de verzoeken als volgt gemotiveerd. De gecertificeerde instelling heeft ernstige zorgen over de ontwikkeling en de veiligheid van [kind 1] en [kind 2] . De afgelopen periode zijn er steeds meer zorgen ontstaan over de acute veiligheid van de kinderen. Zo zijn er zorgen over het ontbreken van ouderlijk toezicht, over fysieke en emotionele verwaarlozing van de kinderen en over de verslavingsproblematiek van de moeder. Verder komen in de thuissituatie bij de moeder regelmatig personen over de vloer van wie de aanwezigheid door de gecertificeerde instelling als schadelijk voor de kinderen wordt beschouwd. De gecertificeerde instelling heeft met name zorgen over de aanwezigheid van één bepaalde vriend van de moeder. Deze vriend staat bij de politie bekend als gebruiker en er zijn signalen die erop kunnen wijzen dat hij de kinderen seksueel (heeft) misbruikt. De afspraak is dat hij geen contact met de kinderen heeft, maar de kinderen geven aan dat hij niettemin regelmatig bij de moeder langskomt. De moeder ontkent de zorgen. Zij zegt niet verslaafd te zijn en haar behandeltraject bij Stichting de Brug ligt al enige tijd stil. De moeder vindt ook andere hulpverlening voor zichzelf niet nodig. Zij gaat wel akkoord met hulpverlening voor [kind 1] ; zij is sinds kort onder behandeling bij een kinderpsycholoog. Doordat de moeder vrijwel alle genoemde zorgen ontkent, zich niet wil openstellen voor hulpverlening voor zichzelf en afspraken over hulpverlening moeizaam tot stand komen, lukt het de gecertificeerde instelling niet om grip te krijgen op de situatie en bestaat er nog altijd veel onduidelijkheid. De verlenging van de ondertoezichtstelling is daarom nodig om de veiligheid van de kinderen te blijven waarborgen, zicht te houden op hun ontwikkeling en verdere hulpverlening te kunnen coördineren en monitoren.
3.7.
Op 3 april 2025 heeft de jeugdbeschermer meerdere berichten van de moeder ontvangen, waarin de moeder aangeeft de strijd met de familie vaderszijde niet meer te willen voeren en dat de familie vaderszijde de kinderen mag hebben. De aanleiding voor deze berichten was dat de moeder een anonieme doodsbedreiging heeft ontvangen. De moeder heeft de jeugdbeschermer ook gevraagd of de kinderen in het weekend van 5 en 6 april 2025 bij de grootmoeder vaderszijde konden verblijven, omdat de eerdergenoemde vriend dat weekend bij haar zou verblijven. Gelet op de zorgen over deze vriend heeft de gecertificeerde instelling besloten dat de kinderen dat weekend niet bij de moeder mochten verblijven. De jeugdbeschermer heeft de grootmoeder vaderszijde daarom gevraagd of zij de kinderen kon opvangen. De grootmoeder vaderszijde heeft de kinderen uit school opgehaald en meegenomen. De jeugdbeschermer heeft vervolgens meermaals geprobeerd in contact te komen met de moeder, maar dit is niet gelukt. De moeder heeft per WhatsApp-bericht wel aangegeven dat zij het vertrouwen in de hulpverlening kwijt is, omdat zij slechts gevraagd heeft de kinderen gedurende het weekend op te vangen. Zij heeft niet gereageerd op de vraag of zij akkoord ging met een voorlopige plaatsing bij de grootmoeder vaderszijde. Ook gaf zij aan dat zij met rust gelaten wilde worden. De kinderen ontwikkelen zich goed bij de grootmoeder, maar hebben veel verdriet en missen de moeder. Vanwege de zorgen over de veiligheid van de kinderen en het ontbreken van constructief contact met de moeder, is het van belang dat de kinderen voorlopig bij de grootmoeder vaderszijde kunnen blijven. In de tussentijd kan worden bezien hoe het met de moeder gaat, en wat zij nodig heeft om haar eigen leven op de rit te krijgen en om de kinderen een fijne opvoedsituatie te kunnen bieden.

4.De standpunten

4.1.
Namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen het verzochte. De advocaat heeft naar voren gebracht dat de moeder niet aanwezig is bij de zitting, omdat zij dit te spannend vindt en rust wil. Zij wil ook de kinderen de komende tijd rust geven. Zij hoopt wel dat het contact tussen haar en de kinderen binnenkort kan worden opgestart. De moeder ontkent verder dat zij een verslaving heeft.
4.2.
Door en namens de vader is geen verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader heeft al jaren zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. Hij hoopt dat de kinderen voor langere tijd bij de grootmoeder vaderszijde kunnen blijven wonen, zodat zij rust krijgen. De advocaat heeft naar voren gebracht dat zij het zorgelijk vindt dat gewerkt zal worden aan een terugkeer van de kinderen naar de moeder. Er zijn al langere tijd zorgen over de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie bij de moeder en zolang de moeder de zorgen hierover ontkent, kan van een terugkeer geen sprake zijn. Daarnaast heeft de advocaat naar voren gebracht dat het contact tussen de kinderen onder professionele begeleiding zal moeten plaatsvinden. Het is niet wenselijk dat de grootmoeder dit contact begeleidt. Ook is het onwenselijk dat de kinderen voor dit contact moeten reizen. De moeder zal moeten laten zien dat zij het contact belangrijk vindt door zelf de reis naar de woonplaats van de grootmoeder te maken. Tot slot heeft de vader benadrukt dat de bedreiging die de moeder heeft ontvangen niet van hem of van iemand uit zijn netwerk afkomstig is.

5.De beoordeling

Verzoekschrift II - verlenging ondertoezichtstelling
5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. De kinderen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Er zijn forse zorgen over de veiligheid van de kinderen in de opvoedsituatie bij de moeder. Die zorgen zijn onder andere gelegen in de verslavingsproblematiek van de moeder, het mentale en fysieke welzijn van de kinderen en de aanwezigheid van de eerdergenoemde vriend van de moeder in de woning. De moeder erkent de zorgen niet en staat ook niet open voor hulpverlening. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer is noodzakelijk om de ontwikkeling van de kinderen te blijven volgen en hun veiligheid te waarborgen. Ook zal de jeugdbeschermer er zorg voor moeten dragen dat de benodigde hulpverlening wordt ingezet en ook daadwerkelijk wordt gecontinueerd. Daarvoor is een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk.
Verzoekschrift III - machtiging tot uithuisplaatsing
5.3.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. [1]
5.4.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn al langere tijd grote zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. Zo zijn er signalen dat de moeder, mede vanwege haar eigen (verslavings)problematiek, onvoldoende beschikbaar is voor de kinderen en dat sprake is van emotionele en fysieke verwaarlozing. Verder zijn er acute zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de moeder vanwege het verblijf van de eerdergenoemde vriend in de woning van de moeder. Deze zorgen, in combinatie met de noodkreet die de moeder op 3 april jl. heeft geuit, hebben ertoe geleid dat is besloten de kinderen voorlopig bij de grootmoeder vaderszijde onder te brengen. De communicatie met de moeder is hierna moeizaam verlopen, waardoor het de gecertificeerde instelling niet is gelukt om afspraken met de moeder te maken. De kinderrechter overweegt daarom dat het in het belang van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk is dat zij de komende periode bij de grootmoeder vaderszijde kunnen blijven, waar zij een veilige en stabiele basis ervaren. Ter zitting heeft de grootmoeder vaderszijde naar voren gebracht dat de kinderen zich bij haar goed ontwikkelen en dat zij bereid en in staat is om de zorg voor de kinderen te dragen, ook als dat voor langere tijd is. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing daarom toewijzen voor de verzochte duur. In de komende periode moet onderzocht worden in hoeverre en op welke wijze het contact tussen de moeder en de kinderen kan worden hersteld. Het belang van de kinderen moet hierbij echter te allen tijde vooropstaan.
5.5.
De machtiging uithuisplaatsing zal voor de verzochte duur van een jaar worden uitgesproken. Omdat het wenselijk is dat de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zoveel mogelijk gelijk lopen, ziet de kinderrechter aanleiding om de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten. De kinderrechter verlengt daarom de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] tot 1 mei 2026 en verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] eveneens tot 1 mei 2026. [2]
5.6.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Verzoekschrift I - machtiging tot uithuisplaatsing
5.7.
De kinderrechter heeft het verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg, te weten bij de grootmoeder vaderszijde, voor de duur van een jaar, zoals verzocht in verzoekschrift III, toegewezen. Daarom stelt zij vast dat zij ten aanzien van verzoek I niets meer hoeft te beslissen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt vast dat ten aanzien van het verzoekschrift in de zaak met zaaknummer C/09/683319 / JE RK 25-643 niets meer te beslissen valt;
6.2.
verlengt de ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] tot 1 mei 2026;
6.3.
verleent een machtiging om [kind 1] en [kind 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg met ingang van 1 mei 2025 tot 1 mei 2026;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025 door
mr. E.E. Schotte, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.J.W. Straatsma als griffier, en op schrift gesteld op 14 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:260, eerste lid, BW.