ECLI:NL:RBDHA:2025:9017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
09/293985-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging in GGZ-instelling met gevangenisstraf en TBS-maatregel

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die in een GGZ-instelling bedreigingen heeft geuit tegen een zorgverlener. De verdachte, geboren in 1998 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van bedreiging met de dood. De bedreigingen vonden plaats tussen 12 en 13 september 2024 in Leiden, waar de verdachte onder behandeling was. Tijdens de zittingen op 23 december 2024, 14 februari 2025 en 8 mei 2025 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder verklaringen van de verdachte zelf en getuigen. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen wettig en overtuigend bewezen waren, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de verdachte psychische problemen had en geen opzet had gehad. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twee maanden op, met aftrek van voorarrest, en een gemaximeerde TBS-maatregel met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een hoog risico op recidive had en dat intensieve behandeling noodzakelijk was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de ernst van de bedreigingen en de psychische toestand van de verdachte in overweging nam.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/293985-24
Datum uitspraak: 22 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] ( [inrichting] ).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 23 december 2024, 14 februari 2025 (beide pro forma) en 8 mei 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Nauta en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B.J.W. Tijkotte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, in of omstreeks de periode van 12 september 2024 tot en met 13 september 2024
te Leiden, [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door de woorden uit te spreken:
- " Wacht maar, ik pak hem nog wel. Al moet ik lang wachten, ik heb alle tijd. Ik ga hem neerschieten, ik ga hem steken. Steken is heftiger dan iemand neerschieten. Als hij het niet is, dan de andere.", en/of
- " Als ik de gelegenheid krijg, zoek ik zijn gezin op, zijn vrouw en zijn kinderen. Ik wil ze martelen, niet neerschieten.",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit, omdat de verdachte kampt met psychische problemen en geen opzet heeft gehad op het ter ore komen van de bedreiging(en) bij de psychiater.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024297330, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 52).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 mei 2025, voor zover inhoudende:
Het floepte eruit. Het was naar meneer [naam 1] , want hij was de baas over mij daar. U vraagt mij of het iets was in de richting van "Ik pak hem nog wel. Al moet ik lang wachten. Ik ga hem neerschieten, ik ga hem steken." Ja, dat kan wel. Achteraf gezien snap ik dat hij zich bedreigd voelde.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 13 september 2024, voor zover inhoudende (p. 8-9):
Ik doe aangifte van meerdere bedreigingen met de dood. Bij mij bestond de
overtuiging dat de verdachte zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou leggen.
Gisteren, 12 september 2024, heeft [de verdachte] tegen zijn beveiligers verklaard dat hij mij wilde gaan dood maken. Ik hoorde van zijn beveiligers dat hij mij niet zou neerschieten maar neersteken, want dit zou beter voelen. Daarnaast zou [de verdachte] dit ook bij mijn vrouw en kinderen willen doen. Vandaag, 13 september 2024, heeft een collega [de verdachte] bezocht en heeft [de verdachte] aangegeven dat hij mij niet wil neerschieten maar wil martelen. Daarnaast zou [de verdachte] weten waar mijn gezin en ik wonen. Deze informatie heb ik ook direct vernomen van mijn collega, welke het gesprek met [de verdachte] heeft gevoerd.
Ik ken [de verdachte] vanuit mijn werkzaamheden binnen de Geestelijke Gezondheidszorg. Derhalve weet ik dat [de verdachte] twee jaar forensisch is behandeld en sinds tien dagen deze behandeling plaatsvind[t] in onze kliniek. Voorafgaand aan dit forensisch traject heeft [de verdachte] geprobeerd een collega neer te steken tijdens een opname bij GGZ Rivierduinen.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op 13 september 2024, voor zover inhoudende (p. 13):
12 september 2024 was ik in dienst bij Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Rivierduinen, gevestigd te Leiden. Ik bevond mij met [de verdachte] in de binnentuin samen met nog een collega. Ik hoorde [de verdachte] zeggen dat hij psychiater [naam 2] en zijn kinderen iets wilde aan doen. Ik hoorde [de verdachte] zeggen dat hij psychiater [naam 2] wilde vermoorden en dat hij hierbij een mes wilde gebruiken in plaats van een pistool, of woorden van gelijke strekking. Daarnaast hoorde ik [de verdachte] zeggen dat hij ook de kinderen en de vrouw van [naam 2] wilde vermoorden.
Vandaag, 13 september 2024, was ik wederom in dienst bij GGZ Rivierduinen. Ik hoorde [de verdachte] zeggen dat hij ging wachten tot zijn tijd bij ons voorbij was en dat hij dan de psychiaters zou gaan aanpakken.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 september 2024, voor zover inhoudende (p. 22):
Ik, verbalisant, verklaar het volgende: Ik nam op 16 september 2024 telefonisch contact op met Victor Kros. Ik hoorde hem het volgende zeggen:
Op 12 september 2024 was ik in dienst bij Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Rivierduinen, gevestigd te Leiden.Een van de patiënten was [de verdachte] . Nadat hij een gesprek had gevoerd met behandelende psychiater, genaamd [naam 2] , ben ik samen met mijn collega [naam 3] naar de binnentuin gegaan met [de verdachte] . [de verdachte] was boos en zei over de psychiater: "Wacht maar, ik pak hem nog wel. Al moet ik lang wachten, ik heb alle tijd. Ik ga hem neerschieten, ik ga hem steken. Steken is heftiger dan iemand neerschieten. Als hij het niet is dan de andere."
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 16 september 2024, voor zover inhoudende (p. 24):
Ik, verbalisant, verklaar het volgende: Ik nam op 16 september 2024 contact op met [getuige 2] . Ik hoorde haar het volgende zeggen:
Op 13 september 2024 was ik in dienst bij Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) Rivierduinen, gevestigd te Leiden. [de verdachte] zei dat er een zwarte aap in de boom zat. Toen ik vroeg wat hij bedoelde, zei hij dat het om de psychiater ging. De psychiaters op onze afdeling zijn [naam 2] [naam 1] en [naam 4] . Ik vroeg hem wat die er mee te maken had. Toen hoorde ik hem zeggen:"Ik zoek zijn familie op, ik weet waar hij woont en waar zijn kinderen en vrouw wonen. Als ik de gelegenheid krijg, zoek ik zijn gezin op, zijn vrouw en zijn kinderen. Ik wil ze martelen, niet neerschieten." Dit is de strekking in mijn eigen woorden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Wettelijk kader
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de uitlatingen of gedragingen van de verdachte van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan of verricht dat bij degene tot wie de bedreiging is gericht de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Voorts moet het opzet van de verdachte zijn gericht op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bedreigde als op het ontstaan van die vrees bij de bedreigde. Voorwaardelijk opzet is voldoende.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een stoornis alleen dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg kan staan als bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen ervan heeft ontbroken. Daarvan is slechts sprake bij hoge uitzondering (vgl. HR 9 december 2009, ECLI:NL:HR:2008: BD2775).
Zo’n uitzonderlijke situatie doet zich hier niet voor. De verdachte heeft verklaard dat hij boos was, zich machteloos voelde en daarom bepaalde uitingen “eruit heeft gefloept”. Door de onmiskenbare bedreigingen te uiten tegen medewerkers/beveiligers van de instelling waar de aangever een van de behandelend psychiaters is, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever van die bedreigingen op de hoogte zou raken. Dat de aangever daarvan ook daadwerkelijk op de hoogte is geraakt, volgt uit de bewijsmiddelen. Het feit dat de verdachte zich boos en machteloos voelde en zich de bedreigingen niet goed meer kan herinneren, maakt niet dat het opzet aan de bedreigingen komt te ontvallen.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de geuite bewoordingen door de verdachte een bedreiging op in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 12 september 2024 tot en met 13 september 2024 te Leiden [naam 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door de woorden uit te spreken: "Wacht maar, ik pak hem nog wel. Al moet ik lang wachten, ik heb alle tijd. Ik ga hem neerschieten, ik ga hem steken. Steken is heftiger dan iemand neerschieten. Als hij het niet is, dan de andere." en "Als ik de gelegenheid krijg, zoek ik zijn gezin op, zijn vrouw en zijn kinderen. Ik wil ze martelen, niet neerschieten.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van een straf en maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en dat aan de verdachte de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: de TBS-maatregel) met bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd (hierna: dwangverpleging) wordt opgelegd.
Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de gemaximeerde TBS-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd en dat een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte wordt opgelegd, aansluitend op het moment dat de TBS-maatregel eindigt.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank niet overgaat tot vrijspraak, aan de verdachte een minder zware straf c.q. maatregel moet worden opgelegd. De raadsman denkt daarbij aan plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Kliniek en een voorwaardelijke straf.
Mocht de rechtbank evenwel de TBS-maatregel opleggen, stelt de verdediging zich op het standpunt dat deze maatregel een periode van vier jaar niet te boven kan gaan omdat onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn om te spreken van een geweldsmisdrijf dat gericht is tegen of gevaar heeft veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft binnen de gesloten GGZ-inrichting waar hij verbleef een zorgverlener, te weten zijn psychiater, bedreigd. De verdachte heeft de bedreigende uitlatingen gedaan uit woede en frustratie ten aanzien van zijn behandeling en zijn dossier. Deze psychiater deed echter gewoon zijn werk en zet zich juist in voor het welzijn van de cliënten in de inrichting, onder wie de verdachte. Met zijn handelen heeft de verdachte deze zorgverlener een gevoel van onveiligheid en angst bezorgd.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 16 september 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Persoon van de verdachteDe rechtbank heeft ook kennisgenomen van de Pro Justitiarapportages van 14 februari 2025, opgesteld door respectievelijk prof. dr. D. J. Vinkers, psychiater en mw. H. Wesstein, GZ-psycholoog.
Uit het rapport van de psychiater volgt dat in diagnostische zin sprake is van schizofrenie bij de verdachte. Er is al jarenlang sprake van een chronisch psychotisch toestandsbeeld, zich uitend in gedesorganiseerd en agressief gedrag en paranoïde wanen. De verdachte heeft weinig ziekte-inzicht en voelt zich eigenlijk continu onbegrepen en onheus bejegend. Dit is gerelateerd aan zijn moeizaam verlopen jeugd, waarin hij zich buitengesloten en eenzaam voelde. Al voor het openbaren van de schizofrenie was sprake van gedragsproblemen bij de verdachte en die zijn door de schizofrenie verergerd. De verdachte heeft naast zijn schizofrenie ook een stoornis in het gebruik van cannabis.
De verdachte had volgens de psychiater ten tijde van het ten laste gelegde geen (volledige) handelingsvrijheid meer. Enerzijds was zijn inzicht beperkt, omdat hij er overtuigd van was dat zijn behandelaren hem (ernstig) kwaad wilden aandoen. Anderzijds had hij door zijn verstoorde persoonlijkheidsontwikkeling weinig controle over zijn agressieve en impulsieve gedrag. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde feit in een verminderde mate aan hem toe te rekenen.
De psychiater schat in dat de verdachte een hoog risico heeft op recidive van een geweldsdelict. De verdachte is al meer dan vijf jaar opgenomen in beveiligde psychiatrische klinieken, maar ook daar doen zich regelmatig bedreigingen en geweldsincidenten voor. Om tot een reële vermindering te komen van het hoge risico op recidive, is er volgens de psychiater geen andere mogelijkheid dan de TBS-maatregel met dwangverpleging. De verdachte kan en wil zich niet aan voorwaarden houden.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat sprake is van schizofrenie en een stoornis in cannabisgebruik. Geadviseerd wordt om het ten laste gelegde feit in ieder geval verminderd toe te rekenen. Het handelen van de verdachte is deels gestuurd door zijn psychiatrische stoornis van waaruit hij sterk achterdochtig is en waanideeën heeft.
Het risico op geweldsrecidive is volgens de psycholoog hoog. De verdachte heeft geen ziektebesef en hij is niet intrinsiek gemotiveerd om zich aan voorwaarden te houden. Voor het verminderen van het recidiverisico is het van belang om het psychiatrisch toestandsbeeld zo goed mogelijk te stabiliseren en het netwerk (professioneel en sociaal) van de verdachte te bestendigen, zodat hij zich op de (middel)lange termijn gesteund en minder alleen voelt. Het is van belang dat de verdachte antipsychotische medicatie gebruikt, een gestructureerd dag- en nachtritme gaat hanteren, weinig stressvolle gebeurtenissen ervaart en abstinent blijft van alle middelen. Een kliniek is de aangewezen instelling om dit te bewerkstelligen. Ten behoeve van langer durende inbedding in de forensische zorg en (stapje voor stapje) succesvolle afwikkeling richting een beschermde woonvorm, met daarbij horende veranderende behandelintensiteit en beveiliging, wordt daarom geadviseerd om een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen. Om dezelfde reden wordt ter overweging meegegeven om een daaropvolgende gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) op te leggen. Hiermee is er ook na de TBS-maatregel een vangnet in de vorm van (de mogelijkheid tot) langer toezicht.
De reclassering onderschrijft in haar rapport van 29 april 2025 de adviezen van de psychiater en psycholoog. Zij is van mening dat de TBS-maatregel met dwangverpleging de beste optie is en acht een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde “opname in een zorginstelling” of TBS met voorwaarden niet haalbaar. Daarnaast adviseert de reclassering ook om een GVM op te leggen.
Conclusie: oplegging van de TBS-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het gedragskundig onderzoek worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies uit de rapporten over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat het, in het bijzonder gelet op de ernstige, hardnekkige psychiatrische problematiek van de verdachte, het hoge recidiverisico en het ontbreken van beschermende factoren, noodzakelijk is dat de verdachte een langdurige klinische behandeling zal ondergaan. Nu de deskundigen de TBS-maatregel met dwangverpleging de enige reële mogelijkheid vinden, acht de rechtbank een TBS-maatregel met voorwaarden, of enig ander voorwaardelijk alternatief, niet haalbaar.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de TBS-maatregel is voldaan. De bewezenverklaarde bedreiging is een misdrijf waarvoor op grond van art. 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht oplegging van de TBS-maatregel mogelijk is, terwijl tijdens het begaan van dit feit bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de verdachte intensief zal worden behandeld aan en begeleid voor zijn stoornissen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen eist, dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd.
Duur van de maatregel
Op grond van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, mag de totale duur van de maatregel een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de TBS-maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (hierna: een geweldsmisdrijf). De beslissing over de vraag of de TBS gemaximeerd is, is blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht (Kamerstukken II 1992/93, 22 909, nr. 6, p. 5) gebaseerd op het oordeel over
de aard van het feit. De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde bedreiging onder de omstandigheden waaronder die heeft plaatsgevonden niet kan worden aangemerkt als een geweldsmisdrijf. De verdachte heeft een verbale bedreiging geuit, die niet is voorafgegaan door, vergezeld met of gevolgd door niet-verbaal gedrag dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigde. De rechtbank heeft bij deze beoordeling dus niet meegenomen dat de verdachte eerder voor geweldsmisdrijven ten opzichte van behandeld personeel is veroordeeld en dat in het kader van aan hem verleende zorg incidenten hebben plaatsgevonden, zoals de officier van justitie heeft voorgesteld te doen. Naar het oordeel van de rechtbank staan deze omstandigheden in een te ver verwijderd verband van de bewezenverklaarde bedreiging.
Gelet op het voorgaande is niet voldaan aan de voorwaarde voor het opleggen van een ongemaximeerde TBS-maatregel. De TBS-maatregel met dwangverpleging kan derhalve maximaal vier jaar bedragen. De rechtbank zal dan ook aan de verdachte een gemaximeerde TBS-maatregel met dwangverpleging opleggen.
Maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
De reclassering heeft de rechtbank tevens geadviseerd en de psycholoog heeft ter overweging meegegeven om een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, teneinde toezicht op en begeleiding van de verdachte te verzekeren na beëindiging van de TBS-maatregel. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking is voldaan. De terbeschikkingstelling van de verdachte wordt gelast en naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen. Ook na de TBS-maatregel met dwangverpleging kan de noodzaak voor die maatregel nog bestaan. De rechtbank zal de maatregel daarom opleggen.
Gevangenisstraf
De rechtbank is van oordeel dat naast de maatregel van TBS – ter vergelding en normstelling – een straf dient te worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van het feit, niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In aanmerking genomen dat verdachte reeds tweemaal eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op artikelen 37a, 37b, 38e, 38z en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (TWEE) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;
legt aan verdachte op
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Krans, voorzitter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
mr. A. Dantumo-Hieronymus, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.M.R. Berendsen en mr. Ӧ. Aydin, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2025.