6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Tussen 26 en 29 juli 2024 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere (doods)bedreigingen aan het adres van zijn toenmalige echtgenote, zowel via Whatsapp als op ingesproken voicemailberichten. De verdachte was boos en heeft zijn frustraties op zodanig heftige wijze geuit tegen het slachtoffer, dat die vreesde voor haar leven en niet meer terug naar huis durfde met hun veertienjarige dochter. Het slachtoffer heeft vervolgens besloten om te scheiden van de verdachte. Zijn onvrede over de afwikkeling hiervan en de situatie waarin hij daardoor naar eigen zeggen verkeerde, heeft er uiteindelijk toe geleid dat de verdachte op 12 november 2024 in ernstig beschonken toestand met een groot mes naar het werk van het slachtoffer is gegaan om haar wederom te bedreigen. Het is een feit van algemene bekendheid dat een bedreiging met een mes grote impact heeft op de slachtoffers daarvan en voor veel angst zorgt. De slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgedragen, bevestigt dit eens te meer. Met zijn handelen heeft de verdachte dan ook een inbreuk gemaakt op de geestelijke integriteit en het veiligheidsgevoel van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte zich van tevoren geen enkele rekenschap gegeven van de impact die bedreigingen aan het adres van zijn (ex-)vrouw zouden hebben op hun gezamenlijke dochter.
Niet alleen op het slachtoffer, maar ook op de maatschappij in het algemeen hebben dergelijke feiten een grote impact. De bedreiging op 12 november 2024 vond plaats in de openbare ruimte, in een winkelcentrum met veel omstanders. Ook zij hebben angst en gevoelens van onveiligheid ervaren, niet wetende wat er precies aan de hand was en zou gaan gebeuren. De verdachte heeft ook daarmee op geen enkele manier rekening gehouden en heeft zich enkel bekommerd om zijn eigen frustraties. Dit alles rekent de rechtbank hem aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 2 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De rechtbank weegt het strafblad van de verdachte daarom noch in strafverzwarende, noch in strafverminderende zin mee bij het bepalen van de straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een pro Justitia dubbel rapportage van 4 en 8 april 2025, opgesteld door drs. A.C. Hoek (psychiater) en drs. G.J.W. Pol (GZ-psycholoog). Beide gedragsdeskundigen hebben bij de verdachte een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en een beperkte neurocognitieve stoornis vastgesteld die aanwezig waren tijdens en van invloed waren op het tenlastegelegde. Zij komen beiden tot de conclusie dat de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Het recidiverisico wordt ingeschat op matig tot hoog bij een ongewijzigde situatie en problematiek. Dit kan aanleiding geven om na te denken over een meer dwingend behandelkader, doch wordt een tbs-kader op dit moment niet passend geacht.
De rechtbank neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte over en maakt die tot de hare.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 1 mei 2025, waaruit in aansluiting op het pro Justitia rapport volgt dat sprake is van ernstige verslavingsproblematiek, een beperkte neurocognitieve stoornis en van een gemiddeld recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een ruime proeftijd en de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, aansluitende ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met de aangeefster, een locatieverbod voor de woning van de aangeefster, het zoeken naar dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole.
Daarnaast adviseert de reclassering een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen voor de duur van 5 jaar, inhoudende een contactverbod met aangeefster en een gebiedsverbod voor de woning van de aangeefster. De reclassering adviseert zowel ten aanzien van de bijzondere voorwaarden als de vrijheidsbeperkende maatregel deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarbij heeft zij overwogen dat het oriëntatiepunt voor bedreiging door middel van het tonen van een steekwapen, te weten een taakstraf van 120 uur, in de gegeven omstandigheden naar haar oordeel geen recht doet aan de aard en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft daarom, in navolging van de raadsman, aansluiting gezocht bij het oriëntatiepunt voor bedreiging door middel van het tonen van een (nep) vuurwapen. Daarin is als uitgangspunt vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
In dit geval acht de rechtbank strafverhogend dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige bedreigingen over een langere periode. Deze bedreigingen waren bovendien gericht tegen zijn (toenmalige) echtgenote, hetgeen de rechtbank ook in het nadeel van de verdachte meeweegt. Daar komt bij dat één van de bedreigingen heeft plaatsgevonden in een openbare ruimte waarbij omstanders ook erg geschrokken zijn. Voorts weegt de rechtbank strafverzwarend mee dat de verdachte zich naast de bedreigingen ook schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een boksbeugel. In strafverminderende zin weegt de rechtbank mee dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar was.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank zal een deel van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten [aangeefster] . Gelet op de persoon van de verdachte, zijn aanhoudende verslavingsproblematiek en het daaruit voortvloeiende verhoogde recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet, ter beveiliging van [aangeefster] , voorts aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel aan de verdachte op te leggen, inhoudende een contactverbod met [aangeefster] en een verbod om zich zonder toestemming van de reclassering op het adres van [aangeefster] te begeven voor de duur van vijf jaren. Voor iedere keer dat verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van een week, met een maximum van 6 maanden.
De rechtbank bepaalt dat de maatregel van artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard, nu er - gelet op de aard en de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens [aangeefster] .