ECLI:NL:RBDHA:2025:9038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.20453
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000 en de beoordeling van zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel is gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de minister heeft gesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht onder de Dublinverordening en dat er een significant risico is dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht.

De rechtbank heeft de zaak op 13 mei 2025 behandeld, waarbij zowel de eiser als de minister zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister zware en lichte gronden heeft aangevoerd voor de bewaring, waarvan enkele door de eiser zijn betwist. De rechtbank concludeert dat de niet betwiste gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen.

De eiser heeft betoogd dat er geen zicht op uitzetting bestaat, verwijzend naar zijn eerdere detentie van vijf maanden zonder zicht op uitzetting. De rechtbank oordeelt echter dat het zicht op uitzetting geen rol speelt in deze procedure, aangezien de bewaring is opgelegd in het kader van de asielaanvraag van de eiser. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister geen lichter middel had hoeven opleggen, gezien de aanwezige gronden voor de bewaring. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20453

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiser heeft zware gronden 3a en 3d en lichte gronden 4b, 4c, en 4d betwist.
1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er – los van de vraag of eiser kan worden gevolgd in zijn betoog met betrekking tot zware gronden 3a en 3d en lichte gronden 4b, 4c, en 4d – voldoende gronden om de maatregel van bewaring te dragen. Hierbij stelt de rechtbank vast dat zware gronden 3b en 3c en lichte grond 4a niet zijn betwist door eiser. De niet betwiste zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
2. Eiser betoogt dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Eiser voert aan dat hij eerder ruim vijf maanden in bewaring heeft verbleven. Toen was geen sprake van zicht op uitzetting. Deze bewaring is net voor de zes maanden termijn opgeheven. Eiser is nog steeds niet in het bezit van documenten. Eiser betoogt dat niet inzichtelijk is waarom in dit geval de kans groter is dat eiser wordt uitgezet, indien zijn asielaanvraag wordt afgewezen.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank speelt het zicht op uitzetting momenteel geen rol in onderhavige procedure. Hierbij is het van belang dat eiser in bewaring is gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef onder a en b, van de Vw 2000. Het betreft een bewaring in het kader van een asielaanvraag. Het zicht op uitzetting speelt om die reden geen rol, omdat eerst zal moeten worden beslist op de asielaanvraag van eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister aan eiser een lichter middel moeten opleggen?
3. Eiser betoogt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de bewaring. In dit kader voert eiser aan dat hij zich momenteel in de asielprocedure bevindt. Eiser wil dan ook zijn asielprocedure doorlopen in een opvanglocatie van het COa. Ook is het hierbij van belang dat eiser niet eerder met onbekende bestemming is vertrokken.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister geen lichter middel hoeven opleggen aan eiser. Het enkele feit dat eiser zich in de asielprocedure bevindt maakt niet dat de minister hem niet in bewaring heeft kunnen stellen. Hierbij is verder van belang dat er voldoende zware en lichte gronden zijn om de maatregel van bewaring te dragen, waaruit ook het onttrekkingsrisico volgt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.