ECLI:NL:RBDHA:2025:9040

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.20128
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ophouding en maatregel van bewaring in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, die zich in de bakkerij van zijn oom bevond, betwistte de rechtmatigheid van zijn staandehouding en de daaropvolgende bewaring. De rechtbank oordeelde dat de bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig was, ondanks de betwisting van de lichte gronden door de eiser. De rechtbank concludeerde dat er voldoende zware gronden waren om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen, en dat de controle op basis van de Wet arbeid vreemdelingen niet onrechtmatig was. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 23 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20128

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 9 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Is eiser ten onrechte staande gehouden tijdens de controle op basis van de Wet arbeid vreemdelingen?
2. Eiser betoogt dat hij ten onrechte staande is gehouden tijdens de controle op basis van de Wet arbeid vreemdelingen. Deze controle heeft plaatsgevonden op basis van een algemene melding dat in de bakkerij illegale arbeid werd verricht. Uit jurisprudentie blijkt dat het moet gaan om een recente, specifieke melding. Eiser betoogt dat hiervan in zijn geval geen sprake is. Eiser voert aan dat hij niet aan het werk was, maar dat hij slechts in de bakkerij op bezoek was, omdat de bakkerij van zijn oom is. De controle was onrechtmatig en de conclusie dat eiser illegaal arbeid aan het verrichten was in de bakkerij, is ongeldig.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt de aanleiding van de controle op basis van de Wet arbeid vreemdelingen niet ter toetsing voor. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat het niet aan de rechtbank in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanleiding van een controle op basis van de Wet arbeid vreemdelingen. [1] Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de ophouding onrechtmatig plaatsgevonden?
3. Eiser betoogt dat zijn ophouding onrechtmatig heeft plaatsgevonden. In dit kader voert eiser het volgende aan. Eiser bevond zich, ten tijde van de staandehouding, in de bakkerij van zijn oom. Uit het proces-verbaal van de staandehouding blijkt dat eiser aldaar is ingesloten. In het proces-verbaal van de ophouding staat ‘deze persoon bevond zich bij overname op een plaats bestemd voor verhoor’, gevolgd door het adres van de bakkerij van de oom van eiser. Eiser betoogt dat de bakkerij van zijn oom geen plaats bestemd voor verhoor is. Het aanvullende proces-verbaal ziet enkel op het tijdstip van de ophouding. Dit doet niet af aan het eerder genoemde gebrek, aangezien in meerdere processen-verbaal wordt bevestigd dat eiser in de bakkerij van zijn oom is opgehouden. Eiser betoogt dat deze gang van zaken onrechtmatig is en dat aan hem om die reden proceskostenvergoeding moet worden toegewezen.
3.1.
Uit het proces-verbaal van staandehouding (M105) volgt dat eiser op 30 april 2025 om 8:05 uur is staande gehouden op (adres bakkerij). Het proces verbaal vermeldt:
“Omdat van de staande gehouden persoon ingevolge artikel 50, tweede lid, Vw de identiteit niet onmiddellijk kon worden vastgesteld, is door mij deze persoon lokaal ingesloten in het bureau waar de staandehouding heeft plaatsgevonden. Deze overbrenging en/of ophouding zijn geschied op de hierboven aangegeven rechtsgrond.”
3.2.
Het proces-verbaal van ophouding en onderzoek als bedoeld in artikel 50 dan wel artikel 50a van de Vreemdelingenwet 2000 (M105-A) van 30 april 2025 vermeldt dat eiser op genoemde datum en tijdstip is staande gehouden en aansluitend is opgehouden. Het proces-verbaal vermeldt:
“Deze persoon bevond zich bij overname op een plaats bestemd voor verhoor zijnde(adres bakkerij)
en is daar lokaal ingesloten.”
3.3.
In een proces-verbaal van bevindingen van eveneens 30 april 2025 staat vermeldt
“Abusievelijk is de ophoudingstijd van betrokkene [eiser] op 08:05 uur gezet, in het proces verbaal van staandehouding. De ophoudingstijd van betrokkene [eiser] moet zijn 08:35 uur”
3.4.
Eiser stelt op zichzelf terecht dat uit de processen-verbaal bij letterlijke lezing volgt dat eiser zou zijn opgehouden op het adres van de bakkerij. In het proces-verbaal van bevindingen is dit niet gecorrigeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is hier echter sprake van een kennelijke verschrijving. Het is immers nauwelijks voorstelbaar dat eiser, zoals uit de processen-verbaal zou volgen, in de bakkerij zou zijn ingesloten en opgehouden. Ook blijkt uit een proces-verbaal van gehoor (M110) dat eiser tijdens zijn ophouding is gehoord in “AVIM Den Haag”. Van een gebrek in de ophouding of een onrechtmatige gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
4.1.
Eiser heeft lichte gronden 4c, 4d, en 4f betwist.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er – los van de vraag of eiser kan worden gevolgd in zijn betoog met betrekking tot lichte gronden 4c, 4d, en 4f, – voldoende gronden om de maatregel van bewaring te dragen. Hierbij stelt de rechtbank vast dat zware gronden 3b, 3d, en 3k, en lichte grond 4a niet zijn betwist door eiser. De niet betwiste zware en lichte gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [2]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 23 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:758.
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.