In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van eiseres. Eiseres had een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd, welke door de minister was toegekend met een ingangsdatum van 30 juni 2022. Eiseres was het echter niet eens met deze ingangsdatum en heeft beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend, maar eiseres heeft zich uiteindelijk neergelegd bij de ingangsdatum van de vergunning. De rechtbank heeft de zaak op 8 mei 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister vertegenwoordigd was.
De rechtbank constateerde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, omdat de minister pas in beroep de ingangsdatum van de verblijfsvergunning had gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat eiseres niet in haar belangen was geschaad door het gebrek in de motivering. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister in beroep alsnog had toegelicht dat de vergunning was verleend op basis van geloofsgroei bij eiseres. De rechtbank veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 907,00.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 mei 2025. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens is met de uitspraak.