ECLI:NL:RBDHA:2025:9049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18630
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De minister van Asiel en Migratie had op 4 maart 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. W.R.S. Ramhit, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en dat deze tot het sluiten van het eerdere onderzoek rechtmatig was. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn en dat de minister onvoldoende actie onderneemt om zijn uitzetting te bespoedigen. De rechtbank concludeert echter dat de minister regelmatig contact heeft met de Marokkaanse autoriteiten en dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij zijn medewerking aan de uitzetting niet verleent. De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om aan te nemen dat de minister niet voortvarend handelt.

De rechtbank wijst ook de verzoeken van eiser om een lichter middel af, verwijzend naar eerdere uitspraken en de medische situatie van eiser. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en stelt vast dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 april 2025 en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18630
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. W.R.S. Ramhit),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

De minister heeft op 4 maart 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en geboren op [geboortedatum] 1998.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 19 maart 2025 (in de zaak NL25.10354) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser verblijft al zeer geruime tijd in bewaring. Er is volgens eiser geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder minimale uitzettingshandelingen verricht, gelet op het tijdsverloop. Er wordt enkel schriftelijk gerappelleerd en niet nagevraagd of en wanneer eisers verzoek in behandeling is genomen. Volgens eiser dient er een lichter middel opgelegd te worden zoals een meldplicht, nu eiser zijn medewerking verleent en zich beschikbaar zal houden. De bewaring brengt extra psychische belasting met zich mee en valt eiser erg zwaar.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting/ voortvarendheid
6. Het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten loopt. De minister rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten in verband met de afgifte van een lp, laatstelijk op 10 april 2025. De rechtbank overweegt verder op dat de minister voor de afgifte van een lp afhankelijk is van de werkwijze van de Marokkaanse autoriteiten en daar in beperkte mate invloed op kan uitoefenen. Het is niet aannemelijk dat de uitzetting van eiser kon worden bespoedigd, indien verweerder méér of andere handelingen had verricht. Verder geldt onverminderd dat op eiser de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan zijn uitzetting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aangetoond dat hij hieraan afdoende invulling heeft gegeven. Verder voert de minister met regelmaat vertrekgesprekken met eiser, laatstelijk op 4 april 2025. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op uitzetting is of dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting. Eisers beroepsgronden slagen daarom niet.

Lichter middel/belangenafweging

7. Voor de beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 19 maart 2025 (in de zaak NL25.10354), overweging 6. In wat eiser nu aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. In de medische toestand van eiser heeft de minister eveneens geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel op te leggen. De zorg in het detentiecentrum is immers gelijkwaardig aan de zorg in een vrije maatschappij. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van N.J.R. Kalaykhan, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 april 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.