ECLI:NL:RBDHA:2025:9052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
09/342888-24 en 08/126455-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere pogingen tot gekwalificeerde diefstal, voltooide diefstal, telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit

Op 28 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere misdrijven, waaronder drie pogingen tot gekwalificeerde diefstal in vereniging, een voltooide gekwalificeerde diefstal, het telen en/of voorhanden hebben van hennepplanten en diefstal van elektriciteit met verbreking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een mededader, zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten door zich voor te doen als politieagenten en op die manier oudere slachtoffers te benaderen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding toegewezen aan benadeelde partijen, waaronder een bedrag van € 1.500,00 aan een slachtoffer en € 1.729,60 aan Liander N.V. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers en het gebrek aan verantwoordelijkheid van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/342888-24 en 08/126455-21 (vordering tenuitvoerlegging)
Datum uitspraak: 28 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 14 februari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.G. Jagesar naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt – kort gezegd – verdacht van drie pogingen tot gekwalificeerde diefstal in vereniging (feiten 1, 2 en 3), een voltooide gekwalificeerde diefstal (feit 4), het telen en/of voorhanden hebben van hennepplanten (feit 5) en diefstal van elektriciteit met verbreking (feit 6).
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Ibij dit vonnis gevoegd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van de feiten 1 tot en met 4 zal worden vrijgesproken. Daarbij heeft de raadsvrouw ten aanzien van al deze feiten aangevoerd dat de verdachte niet te koppelen is aan de door aangeefsters opgegeven signalementen en dat er geen vaste werkwijze (modus operandi) te zien is.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw verder betoogd dat een enkele duw geen “geweld” oplevert. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat het bij diefstal vereiste oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt, omdat de mannen aan de deur bij aangeefster niet hebben geprobeerd om de woning in te komen en niet hebben gevraagd naar goederen.
Ten aanzien van de feiten 5 en 6 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Gebruikte bewijsmiddelen
De wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden zijn als
bijlage IIbij dit vonnis gevoegd. De bewijsmiddelen worden steeds gebruikt voor dat feit of die feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte één van de twee mannen is die aan de deur zijn geweest bij de aangeefsters van de feiten 1 tot en met 4. Het betoog van de raadsvrouw dat de verdachte niet de persoon is die bij de aangeefsters aan de deur is geweest, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Naar het oordeel van de rechtbank is ten aanzien van de feiten 1 tot en met 4 sprake geweest van een vaste werkwijze (modus operandi) van de verdachte en de andere persoon die bij deze feiten betrokken was. De werkwijze bij de feiten 1 tot en met 4 komt op essentiële punten overeen. Het gaat om vier gevallen, op dezelfde dag en in dezelfde regio, waar twee mannen aanbellen bij woningen waar duidelijk personen op leeftijd wonen. Als de deur opengaat vertellen de mannen dat zij van de politie zijn en tonen zij een valse politielegitimatie. In elk geval in drie van de vier gevallen wordt daarbij de smoes aangevoerd dat er verdachte activiteiten in de omgeving of rondom de woning van het slachtoffer zouden zijn gezien (mensen die uit zijn op de sieraden, verdachten op het dak). Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, doet het gegeven dat maar bij één feit een duw is gegeven (feit 1) niet af aan de overeenkomsten op essentiële punten.
Feit 1
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, tot het oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen is.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, vereist de wet niet dat er voor de kwalificatie (poging tot) diefstal met geweld sprake moet zijn van ernstig geweld of van letsel bij het slachtoffer. Aangeefster [aangeefster 1] heeft verklaard dat zij door de mannen aan haar deur, onder wie dus de verdachte, naar binnen is geduwd. Mevrouw [aangeefster 1] was destijds 92 jaar oud. Een duw is, zeker bij een persoon op leeftijd die kwetsbaar slachtoffer is, naar het oordeel van de rechtbank voldoende voor bewezenverklaring van de geweldscomponent.
Feit 2
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, tot het oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen is.
Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte bij feit 2 opzet op het wegnemen van goederen. Uit de aangifte van mevrouw [aangeefster 2] volgt dat de verdachte samen met een andere man heeft aangebeld bij het slachtoffer, dat zij hebben gezegd dat zij van de politie waren, dat zij een valse politielegitimatie hebben getoond en dat zij gezegd hebben dat zij op zoek waren naar iemand die op het dak van de garage had gelopen. Naar zijn uiterlijke verschijningsvorm is het aannemen van die valse hoedanigheid en het bezigen van die smoes gericht op het wegnemen van goederen. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank het feit dat het de verdachte en zijn mededader bij feit 4 door een soortgelijke handelwijze daadwerkelijk is gelukt om binnen te komen en voorwerpen te stelen. Aan het voornemen van de verdachte en zijn mededader is ook een begin van uitvoering gegeven. Er is dus sprake van een strafbare poging.
Feiten 3 tot en met 6
De rechtbank komt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, tot het oordeel dat de feiten 3 tot en met 6 wettig en overtuigend bewezen zijn.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 12 september 2024 te 's-Gravenhage uit een woning, gelegen [adres 2] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel aan [aangeefster 1] toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te vergezellen van geweld tegen die [aangeefster 1] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden, met kracht een deur van de woning tegen die [aangeefster 1] hebben geduwd en die [aangeefster 1] naar achteren hebben geduwd om zich de toegang tot die woning te verschaffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 12 september 2024 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om in een woning, [adres 3] , alwaar verdachte en zijn mededader zich tegen de wil van de rechthebbende bevonden, geld en/of goederen van hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel aan [aangeefster 2] toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder hun bereik te brengen door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid, die [aangeefster 2]
- hebben gezegd dat zij politieambtenaren zijn,
- een legitimatie hebben getoond die door moest gaan voor een politielegitimatie en
- hebben gezegd dat een man op het dak van de garage zat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 12 september 2024 te Voorschoten tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om in een woning, [adres 4] , alwaar verdachte en zijn mededader zich tegen de wil van de rechthebbende bevonden, geld en/of goederen van hun gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel aan [aangeefster 3] toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder hun bereik te brengen door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid, die [aangeefster 3]
- hebben gezegd dat zij politieambtenaren zijn,
- een legitimatie hebben getoond die door moest gaan voor een politielegitimatie, en
- hebben gezegd dat er twee rare mannen waren geweest die iets uit de tuin van die woning hadden gepakt en
- hebben gezegd dat ze in die woning moesten kijken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op 12 september 2024 te Voorschoten, tezamen en in vereniging met een ander, in een woning, te weten [adres 5] , alwaar verdachte en zijn mededader zich tegen de wil van de rechthebbende bevonden, een gouden armband en een gouden hanger, die geheel aan [aangeefster 4] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid, door die [aangeefster 4]
- te zeggen dat zij politieambtenaren zijn,
- een legitimatie te tonen die door moest gaan voor een politielegitimatie, en
- te zeggen dat er in de buurt een verdachte was aangehouden waarbij geld was aangetroffen en dat ze kwamen kijken bij die [aangeefster 4] of het veilig was en of haar sieraden veilig waren;
5
hij op 6 november 2024 te Arnhem opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 143 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
6
hij in de periode van 29 oktober 2024 tot en met 6 november 2024 te Arnhem een hoeveelheid elektriciteit, die geheel aan Liander N.V. toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een geldboete en een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en de diefstal van elektriciteit.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van één poging tot diefstal met geweld, twee pogingen tot gekwalificeerde diefstal en een voltooide gekwalificeerde diefstal. Dit waren zogenoemde ‘babbeltrucs’, waarbij de verdachte en zijn mededader woningen uitzochten waar duidelijk personen woonden die van oudere/zeer oude leeftijd waren. Daar aangekomen belden zij aan, deden zij zich voor als politieagenten, toonden zij een valse legitimatie en probeerden zij zich met een verzonnen verhaal de woning in te praten en goederen weg te nemen. Dat dat niet in alle gevallen gelukt is, is te danken aan de oplettendheid en moed van de slachtoffers, en niet aan de verdachte.
De verdachte en zijn mededader hebben deze slachtoffers aangetast in hun gevoel van veiligheid in hun eigen woning. Alle slachtoffers zijn van hoge leeftijd en daarom al kwetsbaarder en afhankelijker. De verdachten hebben daar doelbewust misbruik van gemaakt.
De gevolgen voor de slachtoffers zijn groot geweest. Uit hun verklaringen blijkt, samengevat weergegeven, dat wat er gebeurd is, hen zeer heeft geëmotioneerd. De verdachten hebben hen overstuur en bang gemaakt. Meerdere slachtoffers hebben ook verklaard dat zij nu minder vertrouwen hebben in de politie of mensen in het algemeen.
Deze feiten getuigen naar het oordeel van de rechtbank van een vergaand gebrek aan respect voor de kwetsbare medemens. De verdachten hebben er blijk van gegeven alleen om hun eigen belang te geven en het helemaal niet erg te vinden dat kwetsbare mensen op leeftijd moeten lijden onder hun gemene en laag-bij-de-grondse babbeltrucs. Dat vindt de rechtbank stuitend. Daar komt bij dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor deze feiten genomen heeft.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 143 hennepplanten en aan diefstal van elektriciteit met verbreking. Ook met deze feiten heeft de verdachte laten zien zich niets te willen aantrekken van de belangen van anderen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 januari 2025. De rechtbank weegt strafverzwarend mee dat de verdachte eerder is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden voor onder meer diefstal en afdreiging. Ook weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij de feiten waarover deze zaak gaat heeft gepleegd tijdens een lopende proeftijd.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft tijdens de terechtzitting met de verdachte gesproken over zijn persoonlijke omstandigheden. De verdachte heeft aangegeven dat hij graag wil zorgen voor zijn zoontje en voor zijn zieke vader. Daarom heeft de verdachte verzocht om hem een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Voor één gekwalificeerde diefstal geldt, in geval van recidive van vermogensdelicten, als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden. In deze zaak gaat het om vier van zulke feiten. Daarbij gaat het weliswaar deels om pogingen, wat strafverminderend werkt, maar er is ook sprake van medeplegen daarvan, wat strafverzwarend werkt. Bovendien is in één geval sprake van geweld.
De rechtbank heeft er begrip voor dat de verdachte er voor zijn naasten wil zijn. De ernst van de feiten maakt echter dat een voorwaardelijke straf en/of een taakstraf naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde zijn. Alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf is passend. Tegen babbeltrucs, momenteel een ware plaag voor de samenleving, moet krachtig worden opgetreden.
De rechtbank legt, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van 18 (achttien) maanden, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
Er hebben zich twee benadeelde partijen in het strafproces gevoegd, [aangeefster 3] en Liander N.V.
[aangeefster 3] vordert een schadevergoeding van € 1.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het gevorderde bedrag bestaat uit immateriële schade.
Liander vordert een schadevergoeding van € 1.729,60, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het gevorderde bedrag bestaat uit materiële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding van [aangeefster 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat die niet met bewijsstukken is onderbouwd. De vordering van Liander kan volgens de officier van justitie worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering tot schadevergoeding van [aangeefster 3] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vordering van Liander kan wat haar betreft worden toegewezen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster 3]
Vaststelling schade
De rechtbank wijst de vordering tot schadevergoeding van [aangeefster 3] toe. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat [aangeefster 3] rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 3.4 bewezenverklaarde feit 3. Uit de door [aangeefster 3] ingediende toelichting op haar vordering, blijkt dat het feit haar erg heeft aangegrepen. Zij vertrouwt niemand meer. Zij kampte met slapeloosheid en haar dochters hebben bij toerbeurt bij haar moeten slapen. Tijdens de zitting is [aangeefster 3] verschenen en heeft zij door haar schoonzoon laten toelichten dat zij maanden van slag is geweest van het feit. Deze feiten leveren, in onderlinge samenhang bezien, een aantasting van de persoon op andere wijze op als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank zal de hoogte van de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,00. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van de door de verdachte jegens de benadeelde partij begane normschending. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 september 2024, omdat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten
Omdat de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
7.4.2
Vordering tot schadevergoeding Liander N.V.
Vaststelling schade
De vordering van Liander N.V. is namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3.4 bewezenverklaarde feit 6, ter grootte van het gevorderde bedrag van € 1.729,60.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 29 oktober 2024, omdat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskosten
Omdat de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
7.5
Oplegging schadevergoedingsmaatregelen
De verdachte zal voor de onder 3.4 bewezenverklaarde strafbare feiten 3 en 6 worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen [aangeefster 3] en Liander aansprakelijk voor schade die zij door deze feiten hebben geleden.
De rechtbank zal aan de verdachte ten eerste hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat een bedrag van € 1.500,00 te betalen, met de wettelijke rente daarover vanaf 12 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [aangeefster 3] .
De rechtbank zal aan de verdachte ten tweede de verplichting opleggen om aan de Staat een bedrag van € 1.729,60 te betalen, met de wettelijke rente daarover vanaf 29 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van Liander N.V.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De politierechter in de rechtbank Gelderland heeft de verdachte op 4 augustus 2021 een voorwaardelijke straf opgelegd, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van drie jaar (parketnummer 08/126455-21). De officier van justitie heeft bij vordering van 3 januari 2025 gevorderd dat deze voorwaardelijke straf nu ten uitvoer wordt gelegd omdat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de proeftijd op 4 augustus 2024 verstreken is, zodat de feiten waarover deze zaak gaan, niet in een proeftijd gepleegd zijn. Ook heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de veroordeling uit 2021 ging om een ander soort feit en dat het daarom niet redelijk is om de voorwaardelijke straf nu ten uitvoer te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging toewijzen. Anders dan de raadvrouw heeft betoogd, was de proeftijd van drie jaar nog niet verstreken toen de verdachte de feiten pleegde waarover deze zaak gaat. De verdachte is in zijn proeftijd namelijk gedetineerd geweest, van 25 januari 2022 tot en met 5 april 2022 en opnieuw van 22 november 2022 tot en met 27 mei 2023. Tijdens die vrijheidsbenemingen stond de proeftijd ‘op pauze’ (artikel 6:1:18 lid 3 Wetboek van Strafvordering).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Hij heeft zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Dat het niet om een soortgelijk feit gaat, maakt voor de beslissing niet uit. De rechtbank zal de vordering toewijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36 f, 45, 47, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
Feit 1:
poging tot diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid;
Feit 3:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik gebracht door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid;
Feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het aannemen van een valse hoedanigheid;
Feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 6:
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [aangeefster 3] en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 3] van € 1.500,00 toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk dit bedrag te betalen aan [aangeefster 3] , met de wettelijke rente daarover vanaf 12 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van [aangeefster 3] , die de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die voor de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om de Staat een bedrag van € 1.500,00 te betalen, met de wettelijke rente daarover vanaf 12 september 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat, als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat, als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
de vordering van de benadeelde partij Liander N.V. en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Liander N.V. van € 1.729,60 toe en veroordeelt de verdachte dit bedrag te betalen aan Liander N.V., met de wettelijke rente daarover vanaf 29 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van Liander N.V., die de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die voor de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op om de Staat een bedrag van € 1.729,60 te betalen, met de wettelijke rente daarover vanaf 29 oktober 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 27 (zevenentwintig) dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat, als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat, als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 4 augustus 2021, gewezen onder parketnummer 08/126455-21, te weten:
gevangenisstraf voor de duur van
2 (TWEE) MAANDEN.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.R. van Hattum, voorzitter,
mr. E.C. Kole, rechter,
mr. J.M. Meester, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Duijm, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 februari 2025.