ECLI:NL:RBDHA:2025:9059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.5314
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van de tweede asielaanvraag van een Armeense eiseres

Op 20 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Armeense eiseres die een tweede asielaanvraag had ingediend. De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkverklaring van deze aanvraag door de minister van Asiel en Migratie in stand gelaten. Eiseres had op 26 november 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend, maar de minister verklaarde deze niet-ontvankelijk omdat er geen nieuwe relevante elementen of bevindingen waren die de aanvraag konden onderbouwen. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelde deze gronden en concludeerde dat de minister voldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de overgelegde documenten geen nieuwe informatie bevatten die de kans op een positieve beoordeling van de asielaanvraag aanzienlijk vergrootte. De rechtbank oordeelde dat de minister niet verplicht was om eiseres te horen, aangezien de nieuwe informatie niet leidde tot een ander oordeel dan in eerdere procedures. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5314

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

mede namens haar minderjarige zoon
[persoon A]
(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijkverklaring van de tweede asielaanvraag van eiseres. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de niet-ontvankelijkverklaring van de tweede asielaanvraag van eiseres in stand kan blijven. Eiseres heeft namelijk geen nieuwe, relevante elementen of bevindingen aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd
.Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in dit geding. Onder 4 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Daarbij gaat de rechtbank in op de vragen of de minister het besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid en of eiseres nieuwe, relevante elementen of bevindingen aan haar asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 26 november 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 30 januari 2025 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat bij deze aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. [1]
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De minister heeft gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres en de gemachtigde van eiseres hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Feiten en omstandigheden
4. Eiseres is van Armeense nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 1976. Ze heeft op 27 november 2022 asiel aangevraagd. Op 30 mei 2023 is deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Hoewel de minister aannemelijk heeft geacht dat eiseres discriminatie heeft ondervonden van de Armeense samenleving, is dit niet zwaarwegend genoeg om een asielvergunning te krijgen. Armenië is voor eiseres namelijk een veilig land van herkomst en eiseres heeft geen discriminatie ondervonden van de Armeense autoriteiten. Bovendien heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat, indien zich problemen voordoen in Armenië, voor haar geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen de bescherming van de Armeense autoriteiten in te roepen. Eiseres is tegen deze afwijzing in beroep gegaan. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep gegrond verklaard, omdat de minister in het besluit onvoldoende gemotiveerd was ingegaan op de belangen van het kind. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit echter in stand gelaten. Eiseres is hiertegen op 18 april 2024 in hoger beroep gegaan. Dit hoger beroep loopt nog.
4.1.
Op 26 november 2024 heeft eiseres een tweede asielaanvraag ingediend. Zij heeft daarbij aangegeven dat zij van haar moeder twee documenten heeft ontvangen waaruit volgens haar volgt dat de Armeense politie niets doet met aangiftes en dat zij eiseres geen bescherming kunnen bieden. Daarom bestaat bij terugkeer naar Armenië een risico op schending van artikel 3 van het EVRM. De documenten die eiseres heeft overgelegd, zijn:
  • Een originele politieverklaring;
  • Een kopie van een aangifte.
4.2.
De minister heeft beide documenten laten onderzoeken door Bureau Documenten. De aangifte is een kopie en daarom kan Bureau Documenten geen uitspraak doen over de opmaak, afgifte en inhoud van het document. De politieverklaring is een origineel, maar omdat voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal ontbreekt, kan ook over dit document geen uitspraak gedaan worden over de echtheid, opmaak, afgifte en inhoud ervan.
Heeft de minister het besluit voldoende zorgvuldig voorbereid?
5. Eiseres stelt dat de minister het besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. De minister is namelijk niet ingegaan op de waarde van het onderzoek van Bureau Documenten. In het dossier zit bovendien geen verklaring van onderzoek van Bureau Documenten en geen vergewisbrief. Eiser kan daarom geen standpunt innemen over de uitkomst van het onderzoek van Bureau Documenten en de gevolgen daarvan voor de onderhavige zaak.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten pas na opvragen door de rechtbank, door de minister in het dossier is geüpload, dit niet maakt dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Eiseres is hierdoor namelijk niet in haar belangen geschaad. Ten eerste heeft de minister de conclusies van Bureau Documenten wel vermeld in het voornemen. Eiseres kon hierop dus reageren. Ten tweede heeft de minister de documenten inhoudelijk betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Bovendien is niet in het nadeel van eiseres meegenomen dat de documenten niet op authenticiteit kunnen worden onderzocht vanwege het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. Ook heeft eiseres niet alsnog ná het uploaden van de verklaring van onderzoek het onderzoek van Bureau Documenten gemotiveerd betwist. De enkele, niet-onderbouwde stelling van eiseres dat het opvallend is dat Bureau Documenten geen vergelijkingsmateriaal heeft, is onvoldoende om aan de conclusies van Bureau Documenten te twijfelen. De minister had daarom ook niet met een vergewisbrief hoeven komen. De rechtbank wijst hiervoor op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 februari 2020. [2]
Heeft eiseres nieuwe, relevante elementen of bevindingen aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd?
6. Eiseres voert aan dat haar ten onrechte wordt tegengeworpen dat zij geen nieuwe relevante elementen of bevindingen aan haar asielrelaas ten grondslag heeft gelegd. De minister stelt namelijk ten onrechte dat de kopie van de aangifte en de originele politieverklaring geen betrekking hebben op haar en haar problemen. Eiseres heeft immers al bij haar aanvraag aangegeven dat de documenten op haar moeder zien. Bovendien staat in de overgelegde politieverklaring wat haar moeder is overkomen, dat iemand haar heeft bedreigd door te zeggen “Turkish dogs, we will kill and eliminate your family members”. Het is daarmee duidelijk dat ook een dreiging is geuit naar eiseres als dochter en dus familie van de bedreigde, en dat de bedreiging is geuit vanwege hun etniciteit.
6.1.
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag beoordeelt de minister of sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de aanvraag. [3] Uit het arrest L.H. van het Hof van Justitie volgt dat deze beoordeling moet gebeuren aan de hand van twee fasen. [4] In de eerste fase moet onderzocht worden of er nieuwe elementen of bevindingen zijn die verband houden met de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. In de tweede fase moet de minister beoordelen of die nieuwe elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Een nieuw element of nieuwe bevinding is niet relevant als op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan de overwegingen van het eerder genomen besluit.
6.2.
De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat nieuwe stukken zijn overgelegd. De vraag die partijen verdeeld houdt is of deze nieuwe documenten ook relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. [5]
6.3.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres met de overgelegde aangifte en politieverklaring geen nieuwe, relevante elementen of bevindingen aan haar asielrelaas ten grondslag heeft gelegd. In de vorige procedure is namelijk al geoordeeld dat, hoewel eiseres discriminatie heeft ondervonden vanuit de Armeense samenleving, het niet aannemelijk is dat zij bij voorkomende problemen niet de bescherming kan inroepen van de Armeense autoriteiten. De rechtbank is het met de minister eens dat de overgelegde documenten hier geen verandering in kunnen bieden. Uit de overgelegde documenten blijkt namelijk juist dat de Armeense politie de aangifte van de moeder van eiseres in behandeling heeft genomen. Dat de politie naar aanleiding van het onderzoek geen misdaad of misdrijf heeft kunnen ontdekken, betekent niet dat de Armeense autoriteiten eiseres geen bescherming kunnen bieden en dat voor eiseres bij terugkeer naar Armenië een risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft de minister eiseres ten onrechte niet gehoord?
7. Eiseres stelt dat de minister haar had moeten horen, omdat het blijkbaar voor de minister niet duidelijk was dat de door haar overgelegde documenten ook op haar zagen. Bovendien had de minister al een gehoor gepland en zat eiseres al in de wachtruimte. Het was een kleine moeite geweest om het gesprek met eiseres op te starten, haar te bevragen over de overgelegde documenten en haar te vragen hoe deze geïnterpreteerd moeten worden in het kader van haar relaas.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de minister kan afzien van horen als een beroep wordt gedaan op (nieuwe) informatie of stukken waarvan zonder horen kan worden vastgesteld dat ze niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure(s). [6] Nu de rechtbank van oordeel is dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen nieuwe, relevante elementen of bevindingen aan haar asielrelaas ten grondslag heeft gelegd, heeft de minister eiseres ook niet hoeven horen.

Conclusie en gevolgen

8. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2699.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
5.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
6.Artikel 3.118b, derde lid van het Vreemdelingenbesluit en paragraaf C1/2.9 van de Vreemdelingencirculaire.