ECLI:NL:RBDHA:2025:9060

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL24.10543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden wegens gebrek aan bewijs van huiselijk geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden. De eiser, een Surinaamse man, had eerder een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn partner, maar deze was ingetrokken nadat hij niet meer op hetzelfde adres stond ingeschreven. Eiser diende een nieuwe aanvraag in, waarin hij stelde dat hij slachtoffer was van huiselijk geweld en dat er bijzondere omstandigheden waren die hem in aanmerking zouden moeten laten komen voor een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van het huiselijk geweld en dat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door de verweerder correct was uitgevoerd en dat er geen reden was om de afwijzing van de aanvraag te herzien. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10543

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Houben).

Procesverloop

Met het besluit van 6 februari 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden afgewezen.
Met het besluit van 16 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Hij is op 20 maart 2019 in bezit gesteld van een reguliere verblijfsvergunning voor verblijf bij referent, zijn toenmalige partner. Volgens de Basisregistratie personen stond eiser per 24 november 2021 niet meer ingeschreven op hetzelfde adres als referent. Verweerder heeft daarom op 19 augustus 2022 zijn verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 24 november 2021.
2. Op 16 september 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor het wijzigen van het doel van zijn verblijfsvergunning in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Hij stelt dat hij, hoewel hij nog geen vijf jaar rechtmatig verblijf bij zijn toenmalige partner heeft gehad, toch in aanmerking komt voor deze verblijfsvergunning omdat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, onder meer omdat hij in zijn relatie veelvuldig te maken kreeg met bedreigingen en uitbuiting door zijn toenmalige partner.
Bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag tot een reguliere verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden afgewezen. Eiser voldoet niet aan de voorwaarde dat hij vijf jaar verblijf gehad moet hebben bij, in zijn geval, zijn toenmalige partner. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij slachtoffer is geweest van huiselijk geweld en dat dit reden vormde voor het verbreken van de relatie. Na een belangenafweging heeft verweerder geconcludeerd dat eisers beroep op gezins- en privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet slaagt en hij daarom niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning die grond.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag heeft afgewezen. Hij heeft door de verklaring van zijn tante over te leggen wel aannemelijk gemaakt dat er ten minste sprake is geweest van uitbuiting. Daarnaast meent eiser dat er sprake is van beschermenswaardig gezins- en privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen.
Juridisch kader
5.1.
Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a sub 1, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling die vijf jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht.
5.2.
Een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden kan op grond van paragraaf B9/11 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) onder meer worden verleend als er sprake is van aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie. Verweerder neemt dan aan dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. De vreemdeling moet aantonen dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie.
5.3.
Volgens paragraaf B9/20.2 van de Vc accepteert verweerder als bewijsmiddel van huiselijk geweld recente bescheiden van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, of een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld. En dat in combinatie met recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
5.4.
Op grond van artikel 3.6a, eerste lid, van het Vb kan bij afwijzing van de eerste aanvraag alsnog ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend aan – voor zover hier van belang – de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM.
Beoordeling door de rechtbank
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geweest van huiselijk geweld en dat dit heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de relatie. Eiser heeft namelijk geen van de volgens het beleid (paragraaf B9/20.2. van de Vc) vereiste stukken van de politie overgelegd op grond waarvan aannemelijk kan worden gemaakt dat er huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. Ook heeft eiser geen medische stukken overlegd. Eiser heeft weliswaar een verklaring van zijn tante overgelegd, maar verweerder heeft deze verklaring, gelet op het geldende beleid, niet ten onrechte onvoldoende bevonden. Met deze verklaring is niet vast komen te staan dat er sprake was van geweld binnen de relatie.
6.2.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat er, ook zonder aangifte van huiselijk geweld, wel degelijk sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden op grond waarvan hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden. Zoals verweerder ter zitting heeft opgemerkt, is echter van belang of eiser daarmee ook blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. De opgebouwde banden met Nederland heeft verweerder daarvoor niet ten onrechte onvoldoende bevonden.
7.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eiser niet ten onrechte een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM heeft geweigerd. Verweerder heeft kunnen vaststellen dat eiser geen (beschermingswaardig) familie- of gezinsleven in Nederland heeft. De relatie met zijn ex-partner is immers verbroken en de (gestelde) relatie met andere familieleden in Nederland, waaronder de tante, is niet anders dan de gebruikelijke banden die zijn ontstaan door zijn verblijf in Nederland. Bovendien kan eiser de familiebanden die hij in Nederland is aangegaan ook vanuit Suriname onderhouden. Verweerder heeft wel vastgesteld dat eiser een beschermingswaardig privéleven heeft, gelet op de banden die hij met Nederland heeft opgebouwd. Daarom heeft een belangenafweging plaatsgevonden. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken en, indien dit het geval is, of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling en diens familie bij de uitoefening van het privéleven in Nederland en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf impliceert dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend dient te zijn.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft in het voordeel van eiser meegewogen dat hij tijdens zijn (rechtmatig) verblijf banden heeft gekregen met Nederland doordat hij hier een opleiding is gaan volgen en heeft gewerkt. Verweerder heeft verder in het voordeel van eiser meegewogen dat hij sociale contacten heeft opgebouwd en hij nooit een beroep heeft gedaan op de openbare kas. Dat eiser de Nederlandse taal spreekt is onvoldoende om in zijn voordeel mee te laten wegen, omdat hij dit ook in Suriname kan inzetten bij zijn hervestiging en bij het zoeken naar werk. In het nadeel van eiser heeft verweerder meegewogen dat eiser niet langer voldoet aan de voorwaarden waaronder zijn verblijfsvergunning is verleend. Ook in het nadeel van eiser is meegewogen dat hij, als hij in Nederland blijft, wel een beroep zal gaan doen op faciliteiten die uit de algemene middelen worden gefinancierd, zoals gezondheidszorg en huisvesting. Verweerder heeft meegewogen dat eiser sterke banden met Suriname heeft; hij heeft daar het grootste deel van zijn leven gewoond, hij is daar naar school gegaan, hij is bekend met de cultuur en maatschappij, hij spreekt de taal en er wonen nog (andere) familieleden van hem. Verweerder heeft tot slot meegewogen dat er geen objectieve belemmering is voor eiser om zich weer in Suriname te vestigen.
7.3.
Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat hij bij de afweging tussen enerzijds het algemeen belang van de Nederlandse Staat en anderzijds het persoonlijk belang van eiser bij de uitoefening van zijn privéleven in Nederland aan het algemeen belang doorslaggevend gewicht heeft toegekend.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.