ECLI:NL:RBDHA:2025:9071

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.15446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de onrechtmatige bewaring van een eiser van Poolse nationaliteit. De eiser was op 9 januari 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Op 2 april 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie de maatregel van bewaring opgelegd, maar deze werd op 10 april 2025 opgeheven. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft op 14 april 2025 de zaak behandeld, waarbij zowel de eiser als de minister zich hebben laten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgelegde bewaringsmaatregel vanaf het begin onrechtmatig was, en heeft het beroep gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige detentie, die werd vastgesteld op € 900,- voor 9 dagen onrechtmatige vrijheidsontneming. Daarnaast heeft de rechtbank de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.814,-. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een hogere schadevergoeding toe te kennen dan de gebruikelijke vergoeding per dag voor onrechtmatig verblijf in detentie, omdat eiser niet had onderbouwd dat hij meer had geleden dan gebruikelijk.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 21 mei 2025, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.15446
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser,
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 10 april 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1991.
Toetsingskader
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Inleiding
3. Eiser is op 9 januari 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw). Op 13 januari 2025 heeft eiser een asielaanvraag ingediend en de minister heeft op 15 januari 2025 daarop de grondslag van de bewaring gewijzigd naar artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en d, van de Vw. Deze maatregel is op 27 januari 2025 opgeheven, omdat eiser nog een strafrechtelijke detentie moest uitzitten. Deze detentie is op 2 april 2025 geëindigd en vervolgens is op dezelfde datum onderhavige maatregel opgelegd.
4. De op 15 januari 2025 ingediende asielaanvraag van eiser is afgewezen. Uit informatie van de rechtbank volgt dat hij hiertegen op 6 februari 2025 beroep heeft ingesteld en tevens op die datum om een voorlopige voorziening heeft verzocht hangende dit beroep. De onderhavige bewaringsmaatregel is op 10 april 2025 opgeheven onder verwijzing naar de door eiser verzochte voorlopige voorziening. De minister heeft de gemachtigde van eiser bericht bereid te zijn de schade van eiser te vergoeden tot een bedrag van € 900,- en de proceskosten van de gemachtigde van € 907,-.

Standpunten van partijen

5. Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat hij het beroep ondanks de opheffing van de maatregel niet intrekt omdat hij het niet eens is met de hoogte van de aangeboden schadevergoeding. Die moet volgens hem verdubbeld worden, omdat de minister reeds bij aanvang van de oplegging van onderhavige maatregel had kunnen weten dat hij, vanwege de ingediende voorlopige voorziening, niet op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring kon worden gesteld. Hierbij heeft de gemachtigde ook gewezen op de op de minister rustende verplichting om gedurende strafrechtelijke detentie al te beoordelen of eiser daarna in vreemdelingenbewaring kan worden gesteld en zo ja, de duur ervan zoveel mogelijk te beperken.
6. De minister heeft ter zitting juist verzocht om de schadevergoeding te matigen, gelet op de vele strafbare feiten die eiser in Nederland heeft gepleegd.
Beoordeling door de rechtbank
7. Niet in geschil is dat aan eiser opgelegde bewaringsmaatregel vanaf het begin onrechtmatig was. Het beroep is daarom gegrond.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om een hogere schadevergoeding toe te kennen dan de gebruikelijke vergoeding per dag voor onrechtmatig verblijf in detentie. Een schadevergoeding is bedoeld als vergoeding van de schade die een persoon heeft geleden omdat hij ten onrechte gedetineerd is geweest. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij meer dan gebruikelijk is, onder de onderhavige bewaringsmaatregel heeft geleden. Evenmin is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot een hogere schadevergoeding. Niet in geschil is dat de maatregel van bewaring ten onrechte is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Dat de minister dit eerder had kunnen en moeten weten, is onvoldoende om een dergelijke bijzondere omstandigheid aan te nemen. In dit kader acht de rechtbank ook van belang dat geen sprake is van de situatie dat er geen andere wettelijke grondslag was op grond waarvan eiser na afloop van de strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring had kunnen worden gesteld.
9. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de schadevergoeding te matigen, omdat niet is gebleken dat eiser de (duur van de) bewaring op deze grondslag (mede) aan zichzelf te wijten heeft. Dat eiser strafbare feiten heeft gepleegd, acht de rechtbank in dit kader niet relevant.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was met ingang van 2 april 2025 onrechtmatig.
11. De rechtbank ziet aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen voor 9 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 9 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 900,-.
12. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 900,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 mei 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.