ECLI:NL:RBDHA:2025:9076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.12310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 15 april 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 13 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 8 april 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit houdt in dat de rechtbank het standpunt van de minister steunt, die op basis van de Dublinverordening heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank wijst erop dat Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk heeft gedaan, dat door Frankrijk is aanvaard. Eiser heeft geen medische documenten overgelegd die zijn stelling over zijn medische (psychische) problematiek onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat de minister niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de medische situatie van eiser, en dat de medische voorzieningen in Frankrijk van vergelijkbare kwaliteit zijn.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat hij kan worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 april 2025, en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12310
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser,

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. L. Hartog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 13 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat volgens de minister Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk heeft en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Welke lidstaat is verantwoordelijk voor de asielaanvraag?
5. De rechtbank stelt vast dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft eiser ook niet betwist.
Medische (psychische) omstandigheden
6. Eiser stelt zich op het standpunt dat de minister had moeten afzien van de Dublinoverdracht, dan wel de behandeling van de asielaanvraag had moeten aanhouden, gelet op de medische situatie van eiser. De minister had meer onderzoek moeten verrichten naar de medische en psychische gesteldheid van eiser. Verder had de minister het BMA om een advies moeten vragen.
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat hij in eisers medische omstandigheden geen aanleiding ziet om eisers asielaanvraag in behandeling te nemen dan wel de behandeling aan te houden. Eiser heeft geen medische documenten overgelegd die aantonen dat sprake is van medische (psychische) problematiek. Voor zover eiser stelt dat de enkele overdracht leidt tot een ernstige onomkeerbare achteruitgang in zijn gezondheidstoestand, zoals bedoeld in het arrest C.K., volgt de rechtbank dit dan ook niet. De minister was daarom niet gehouden om onderzoek te laten verrichten door het BMA. Verder heeft de minister er terecht op gewezen dat de medische voorzieningen in Frankrijk van vergelijkbare kwaliteit worden geacht te zijn en dat deze voorzieningen ook ter beschikking staan aan Dublinclaimanten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij na overdracht verstoken zal zijn van medische zorg in Frankrijk. Bovendien kan hij bij voorkomende problemen op dit gebied klagen bij de Franse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 april 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.