ECLI:NL:RBDHA:2025:9082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.14224
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Tsjechië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiseres en haar gemachtigde zich voorafgaand aan de zitting hebben afgemeld.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiseres had op 15 januari 2025 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar uit onderzoek in het Visum Informatiesysteem bleek dat de autoriteiten van Tsjechië aan eiseres een (Schengen)visum hadden verleend.

De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de registratie in het EU-Vis. Eiseres was op het moment van haar asielaanvraag houder van een geldig visum. De rechtbank concludeert dat de minister artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening correct heeft toegepast, aangezien de voorwaarde dat er ‘daadwerkelijk toegang is verschaft tot het grondgebied van de lidstaten’ niet geldt voor dit lid. Het bestreden besluit is voldoende gemotiveerd, en de rechtbank wijst de verdere argumenten van eiseres af. De uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van N. Habibi, griffier, en is openbaar gemaakt op 21 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14224

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.L.A. Berkelmans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Tsjechië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
3.1.
Eiseres heeft op 15 januari 2025 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit onderzoek in het Visum Informatiesysteem van de Europese Unie (EU-Vis) is gebleken dat de autoriteiten van Tsjechië aan eiseres een (Schengen)visum hebben verleend met een geldigheidsduur van 30 december 2024 tot 17 januari 2025. De minister heeft daarom op 12 februari 2025 de autoriteiten van Tsjechië verzocht om eiseres over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. Tsjechië heeft dit verzoek op 27 februari 2025 aanvaard.
3.2.
Desgevraagd heeft eiseres tijdens haar aanmeldgehoor [2] verklaard dat zij in Ankara (Turkije) zelf een werkvisum voor Tsjechië heeft aangevraagd. Op 8 januari 2025 heeft eiseres haar land van herkomst verlaten. Eiseres is op 12 januari 2025 in Nederland ( Amsterdam ) aangekomen en zij heeft zich op 15 januari 2025 aangemeld om asiel aan te vragen.
Toetsingskader
3.3.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een asielaanvraag niet in behandeling genomen, indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
3.4.
In artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald dat wanneer de verzoeker houder is van een geldig visum, de lidstaat die dit visum heeft afgegeven, verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming.
3.5.
In artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening, voor zover hier van belang, is bepaald dat wanneer de verzoeker slechts houder is van één of meer visa die minder dan zes maanden zijn verlopen en die hem daadwerkelijk toegang hebben verschaft tot het grondgebied van een lidstaat, de leden 1, 2 en 3 van toepassing zijn zolang de verzoeker het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten.
3.6.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Dublinverordening, verricht de lidstaat die om overname wordt verzocht, de nodige naspeuringen en reageert op het verzoek tot overname van een verzoeker binnen twee maanden nadat hij het heeft ontvangen.
Is Tsjechië verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartegen het volgende aan. Uit het EU-Vis blijkt slechts dat de autoriteiten van Tsjechië aan eiseres een visum hebben verleend. Zij onderschrijft echter niet de conclusie van de minister dat er daarom van uit mag worden gegaan dat zij van dit visum gebruik heeft gemaakt, enkel omdat zij niet kan aantonen op een andere wijze te hebben gereisd. De minister motiveert niet op grond waarvan deze conclusie gerechtvaardigd zou zijn. Er is geen enkele aanwijzing dat, indien eiseres niet kan aantonen dat zij op een andere wijze dan met het visum is gereisd, daaruit automatisch volgt dat zij het visum heeft gebruikt. Het gebruik van een visum veronderstelt bovendien een legale inreis in het Schengengebied. Een dergelijke inreis wordt geregistreerd door de autoriteiten van de betreffende lidstaat. Eiseres stelt daarom dat, indien zij daadwerkelijk gebruik zou hebben gemaakt van het door Tsjechië afgegeven visum, dit gebruik geregistreerd zou zijn en zou moeten blijken uit de gegevens die beschikbaar zijn binnen de informatiesystemen van de Schengenlidstaten. Het is dan ook niet aan eiseres om aan te tonen dat zij op een andere wijze is ingereisd, maar aan de minister om aan te tonen dat zij het visum daadwerkelijk heeft gebruikt voor inreis in het Schengengebied. De Dublinverordening bepaalt immers dat het visum daadwerkelijk toegang moet hebben verschaft tot het grondgebied van een lidstaat. Daaruit volgt niet dat de minister op basis van andere feiten of omstandigheden mag veronderstellen dat het visum is gebruikt, zonder dat het gebruik daarvan daadwerkelijk is vastgesteld.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt als volgt. In het claimakkoord heeft Tsjechië de overdracht van eiseres geaccepteerd op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. In dit geval blijkt uit het EU-Vis dat eiseres door de Tsjechische autoriteiten in het bezit is gesteld van een (Schengen)visum dat geldig was van 30 december 2024 tot 17 januari 2025. De minister mag in beginsel uitgaan van de juistheid van deze registratie in het EU-Vis. Eiseres was aldus, op het moment dat zij asiel heeft aangevraagd, houder van een geldig visum. Dat eiseres dit visum niet zou hebben gebruikt om de lidstaat binnen te komen, is geen vereiste voor een overdracht die is geaccepteerd op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. De minister heeft artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening juist toegepast, aangezien de voorwaarde dat er ‘daadwerkelijk toegang is verschaft tot het grondgebied van de lidstaten’ niet geldt ten aanzien van dit lid. Het bestreden besluit is op dit punt voorzien van een deugdelijke en voldoende motivering.
4.2.
Wat eiseres verder aanvoert ter onderbouwing van haar stelling dat het visum haar geen daadwerkelijke toegang tot het grondgebied van de lidstaten heeft verschaft en dat zij niet aan Tsjechië kan worden overdragen, omdat zij geen band heeft met dat land, behoeft gelet op het voorgaande geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van N. Habibi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Van 29 januari 2025.