ECLI:NL:RBDHA:2025:9082
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Tsjechië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiseres en haar gemachtigde zich voorafgaand aan de zitting hebben afgemeld.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiseres had op 15 januari 2025 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar uit onderzoek in het Visum Informatiesysteem bleek dat de autoriteiten van Tsjechië aan eiseres een (Schengen)visum hadden verleend.
De rechtbank overweegt dat de minister in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de registratie in het EU-Vis. Eiseres was op het moment van haar asielaanvraag houder van een geldig visum. De rechtbank concludeert dat de minister artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening correct heeft toegepast, aangezien de voorwaarde dat er ‘daadwerkelijk toegang is verschaft tot het grondgebied van de lidstaten’ niet geldt voor dit lid. Het bestreden besluit is voldoende gemotiveerd, en de rechtbank wijst de verdere argumenten van eiseres af. De uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van N. Habibi, griffier, en is openbaar gemaakt op 21 mei 2025.