ECLI:NL:RBDHA:2025:9100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
AWB 25-478
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing opvolgende asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft eiser op 22 mei 2023 een opvolgende asielaanvraag ingediend, welke door de minister van Asiel en Migratie op 27 mei 2023 is afgewezen. Eiser heeft hiertegen op 15 augustus 2023 beroep ingesteld. De minister heeft het besluit op 24 september 2024 ingetrokken en medegedeeld dat opnieuw op de aanvraag van 22 mei 2023 wordt beslist. Op 30 september 2024 heeft eiser zijn beroep omgeklapt naar een beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft op 21 mei 2025 uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat de minister inmiddels op de aanvraag heeft beslist. Eiser heeft geen belang meer bij een uitspraak over het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft echter wel de minister veroordeeld in de proceskosten die eiser heeft moeten maken, vastgesteld op € 453,50. Het beroep tegen het bestreden besluit van 19 december 2024 is ongegrond verklaard, omdat eiser geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd tegen dit besluit. De rechtbank heeft de minister in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 437,50 voor het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/478

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. Eiser heeft op 22 mei 2023 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 27 mei 2023 heeft de minister de aanvraag van eiser afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser op 15 augustus 2023 beroep ingesteld. De minister heeft dit besluit op 24 september 2024 ingetrokken en meegedeeld dat opnieuw op de aanvraag van 23 mei 2023 wordt beslist. Op 30 september 2024 is het beroep van eiser omgeklapt naar een beroep niet tijdig beslissen. [1] Op 21 november 2024 heeft de gemachtigde van eiser zich teruggetrokken als gemachtigde. Op 19 december 2024 heeft de minister alsnog beslist op de aanvraag van 22 mei 2023. Eiser heeft op 4 maart 2025 laten weten dat hij het niet eens is met de inhoud van deze beslissing.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [2]

Beoordeling door de rechtbank

2. Het beroep is niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beroep niet tijdig beslissen
3. Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn asielaanvraag is niet-ontvankelijk. Eiser wilde met dit beroep namelijk bereiken dat de minister zou beslissen op zijn opvolgende asielaanvraag. Omdat de minister dit alsnog heeft gedaan, heeft eiser geen belang meer bij een uitspraak op het beroep voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Wel kan het zo zijn dat er toch een proceskostenvergoeding wordt toegekend. Of dat zo is bespreekt de rechtbank hieronder.
3.1.
De aanvraag is in ontvangst genomen op 22 mei 2023. De minister moet uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. [3] Deze beslistermijn is met de inwerkingtreding van WBV 2023/3 met ingang van 1 januari 2023 verlengd met negen maanden. [4] De minister heeft de aanvraag met het besluit van 27 mei 2023 afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Vervolgens heeft de minister het besluit op 24 september 2024 ingetrokken. Eiser heeft de rechtbank op 30 september 2024 verzocht om zijn beroep aan te merken als een beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Omdat in deze situatie niet van eiser kan worden verwacht de minister voorafgaand aan het instellen van het beroep tegen het niet tijdig beslissen in gebreke te stellen [5] , en op 30 september 2024 de voor eiser geldende beslistermijn was verstreken, was het beroep ontvankelijk en gegrond geweest.
3.2.
Omdat de minister niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist en eiser dus terecht beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingesteld, wordt de minister veroordeeld in de kosten die eiser in zoverre heeft moeten maken. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 453,50, waarbij voor de in aanmerking te brengen proceshandelingen van de gemachtigde van eiser één punt met een waarde van € 907,- wordt toegekend (voor het indienen van het beroepschrift). Het gewicht van de zaak is bepaald op licht (wegingsfactor 0,5) omdat het bij dit beroep uitsluitend gaat om het niet tijdig nemen van een besluit.
Beroep tegen bestreden besluit
4. Eiser geeft bij brief van 4 maart 2025 aan dat hij het niet eens is met het besluit van 19 december 2024. Eiser voert aan dat hij tijdens zijn verblijf in Nederland zijn best heeft gedaan om volledig te integreren. Hij heeft een Nederlandse vriendin gehad met wie hij een kind heeft gekregen, hij heeft gewerkt en belasting betaald. Ook heeft hij de Nederlandse taal geleerd en gebruikt hij deze in zijn dagelijkse leven. Gezien eisers lange verblijf in Nederland, zijn bijdrage aan de samenleving en het feit dat zijn verblijfsvergunning is ingetrokken zonder duidelijke verklaring, verzoekt eiser om zijn situatie opnieuw te overwegen.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. Eiser heeft namelijk in beroep geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen het bestreden besluit. Eiser heeft niet uitgelegd waarom het besluit volgens hem onjuist is. Omdat de rechtbank het besluit alleen kan toetsen aan de hand van de gronden die eiser aanvoert, en deze gronden geen betrekking hebben op de afwijzingsgronden van de opvolgende asielaanvraag, slaagt het beroep niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van eiser is niet- ontvankelijk.
6. Omdat de minister niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist en eiser dus terecht een beroep niet tijdig heeft ingesteld, wordt de minister veroordeeld in de kosten die eiser in zoverre heeft moeten maken. Deze kosten worden, zoals toegelicht onder 3.2, vastgesteld op € 453,50.
7. Het beroep tegen het bestreden besluit van 19 december 2024 is ongegrond, omdat eiser geen inhoudelijke gronden tegen het besluit heeft aangevoerd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:19 van de Awb.
2.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Dit staat in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Stcrt. 2023, nr. 3235.
5.ABRvS 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:535 met verwijzing naar ABRvS 11 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8849.