ECLI:NL:RBDHA:2025:9112
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot reguliere verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker die niet in aanmerking kwam voor een reguliere verblijfsvergunning. Het primaire besluit van de minister van Asiel en Migratie, gedateerd 30 december 2024, wees de aanvraag van de verzoeker af. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat, hoewel de indieningsvereisten niet volledig waren nageleefd, er sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die het noodzakelijk maakten om hieraan voorbij te gaan. Dit betrof een cluster van zaken waarin communicatie met verzoekers moeilijk was en er aanwijzingen waren voor misbruik van recht. De verzoeker heeft niet duidelijk gemaakt welke voorlopige voorziening hij vroeg, maar het verzoek werd opgevat als een verzoek om opschorting van de rechtsgevolgen van het primaire besluit, dat inhield dat hij moest terugkeren naar Turkije.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de verzoeker onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn beroep op het associatierecht tussen de EU en Turkije en dat zijn bezwaar geen kans van slagen had. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen en het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.