ECLI:NL:RBDHA:2025:9114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL24.43224
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum voor kort verblijf. Eiseres had de aanvraag ingediend om haar achternicht in Nederland te bezoeken. De minister heeft de aanvraag op 20 november 2023 afgewezen, omdat de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond en er twijfels bestonden over het voornemen van eiseres om Nederland te verlaten voor het verstrijken van het visum. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 25 oktober 2024 kennelijk ongegrond verklaard.

Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 8 mei 2025 de zaak heeft behandeld. Tijdens de zitting heeft eiseres aangevoerd dat de minister ten onrechte geen hoorzitting heeft gehouden, ondanks haar herhaalde verzoeken daartoe. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de hoorplicht heeft geschonden, omdat het horen van eiseres in bezwaar noodzakelijk was om de twijfels over haar aanvraag weg te nemen. De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres en de documenten die zij had overgelegd ter onderbouwing van haar aanvraag.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij een hoorzitting moet worden gehouden. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.814, en moet het griffierecht van € 187 worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43224

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [V-nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een visum voor kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 25 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld in Breda. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder is verschenen [referente], referente.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [datum] 1988 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij heeft een aanvraag gedaan voor een visum kort verblijf, omdat zij haar achternicht (referente) in Nederland wil bezoeken.
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten voor verstrijken van het visum te verlaten. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de visumaanvraag gehandhaafd. Verweerder heeft in het bestreden besluit ook overwogen dat wordt afgezien van het horen in bezwaar, omdat een hoorzitting niet tot een ander oordeel zal leiden.
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte geen hoorzitting heeft gehouden en verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling [1] van 6 juli 2022. [2] Eiseres heeft meermaals verzocht om een hoorzitting en heeft inspanningen verricht om haar aanvraag te onderbouwen. Verweerder heeft zich schuldig gemaakt aan
détournement de pouvoirdoor ervoor te kiezen om het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren enkel om te voorkomen dat verweerder dwangsommen verschuldigd is aan eiseres. Daarnaast voert eiseres aan dat ten onrechte de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referente in twijfel is getrokken. Dat verweerder hieraan twijfelt, is in strijd met het beginsel van
reformatio in peius. Verweerder heeft dit namelijk niet tegengeworpen in het primaire besluit. Verder voert eiseres aan dat sprake is van een zeer sterke sociale binding met Marokko, omdat zij is gehuwd en haar echtgenoot in Marokko verblijft. Tijdige terugkeer is daardoor gewaarborgd. Ten aanzien van de economische binding heeft eiseres verwezen naar het inkomen van haar echtgenoot. Ook is sprake van een solvabele en betrouwbare garantsteller. Verweerder heeft nagelaten om het aanbod tot het storten van een waarborgsom door referent serieus bij de beoordeling te betrekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ter zitting heeft eiseres de beroepsgrond dat sprake is van reformatio in peius ingetrokken. Deze beroepsgrond behoeft om die reden geen bespreking.
5. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat sprake is van
détournement de pouvoir. Verweerder heeft overwogen dat geen dwangsom betaald hoeft te worden aan eiseres, omdat het bestreden besluit is genomen binnen twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling. Hierbij heeft verweerder verwezen naar artikel 4:17 van de Awb. [3] Niet gezegd kan worden dat verweerder op deze wijze haar bevoegdheden voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor zij gegeven zijn. Daarom wordt niet gevolgd dat verweerder het bezwaar van eiseres alleen kennelijk ongegrond heeft verklaard om geen dwangsommen verschuldigd te zijn aan eiseres.
6. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. De Afdeling heeft zich in haar uitspraak van 6 juli 2022 uitgelaten over de hoorplicht in vreemdelingenzaken. Daaruit volgt dat het uitgangspunt is dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het aangevoerde in bezwaar niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit is opgenomen. De Afdeling is van oordeel dat de gronden op basis waarvan van horen kan worden afgezien, terughoudend moeten worden toegepast. Daarbij heeft de Afdeling erop gewezen dat met de hoorplicht ook wordt beoogd om het vertrouwen tussen burgers en de overheid te versterken en draagvlak te creëren voor besluiten. De vraag of van een gehoor kan worden afgezien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Als vuistregel geldt dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting. Ook is relevant of een vreemdeling in zijn bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om een hoorzitting. De Afdeling overweegt ten slotte dat verweerder ook voldoende acht moet slaan op persoonlijke en bijzondere omstandigheden van het geval en dat aanleiding kan zijn voor de rechter om verweerder op te dragen de vreemdeling alsnog te horen.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres bij de aanvraag en in bezwaar, ter onderbouwing van de familierelatie en de economische binding, diverse stukken heeft overgelegd. Zo heeft eiseres onder meer overgelegd: een foto van een pagina uit het familieboekje, een geboorteakte en – uittreksel, WhatsApp-gesprekken, verklaringen van de Banque Populaire, bankafschriften en verklaringen van de moeder en echtgenoot van eiseres. Eiseres heeft (in de bezwaarfase) aldus inspanningen verricht om verschillende stukken over te leggen om te beargumenteren dat er wel sprake is van een familierelatie en een economische binding met Marokko. Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder deze onderbouwing niet voldoende vindt. Verweerder heeft ten aanzien van de familierelatie overwogen dat de pagina uit het familieboekje slecht leesbaar is en dat de geboorteakte en het geboorte-uittreksel geen informatie bevatten over de familierechtelijke relatie met referente. Hier had verweerder tijdens een hoorzitting vragen over kunnen stellen. Hetzelfde geldt voor de documenten over de economische binding met Marokko. Zo heeft verweerder ten aanzien van de stukken over het echtgenoot van eiseres overwogen dat niet is gebleken dat hij daadwerkelijk reële bedrijfsactiviteiten uitvoert en daarmee een regelmatig en substantieel inkomen verdient. Ook heeft verweerder overwogen dat niet is gebleken dat eiseres vrijelijk over de bedragen op de bankrekeningen kan beschikken. Er is op deze punten dus meer duidelijkheid nodig. Het horen in bezwaar kan uitkomst bieden om duidelijkheid te verkrijgen over de redenen voor het ontbreken van informatie. Eiseres heeft in bezwaar meermaals expliciet verzocht om een hoorzitting, om de twijfels bij verweerder weg te nemen. Ter zitting heeft referente ook verklaard dat zij zaken graag had willen toelichten tijdens een hoorzitting. De rechtbank oordeelt dat, gelet op het bovenstaande in samenhang bezien, verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. De beroepsgrond slaagt.
8. Dit oordeel maakt dat de andere beroepsgronden niet meer besproken hoeven te worden. Hierbij is van belang dat de uitkomst van de hoorzitting mogelijk van invloed is op het standpunt van verweerder over het vestigingsgevaar en de sociale en economische binding met Marokko. De rechtbank zal dan ook niet meer ingaan op wat eiseres hierover naar voren heeft gebracht.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond, omdat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal namelijk eerst een hoorzitting moeten houden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1). Ook bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van €187 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan op 22 mei 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Algemene wet bestuursrecht.