ECLI:NL:RBDHA:2025:9119
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een V-nummer heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd bepaald dat hij niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zonder dat hij expliciet heeft aangegeven welke voorziening hij precies vraagt.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat, hoewel verzoeker niet aan alle indieningsvereisten heeft voldaan, er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat hieraan voorbij wordt gegaan. Dit betreft een cluster van zaken waarin communicatie met verzoekers moeilijk is en er aanwijzingen zijn voor misbruik van recht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek van verzoeker kennelijk ongegrond is, omdat hij niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn beroep op het associatierecht tussen de EU en Turkije.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.