In deze uitspraak van 22 mei 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, mr. B.F.Th. de Roos, geoordeeld over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestuursrechtelijk beroep. Verzoekster, die een aanvraag had ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning voor familieleven op basis van artikel 8 van het EVRM, had eerder een afwijzing van deze aanvraag ontvangen van de minister van Asiel en Migratie. Het primaire besluit tot afwijzing vond plaats op 5 oktober 2022, en het bezwaar hiertegen werd op 15 november 2024 ongegrond verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer nodig is, omdat het beroep in een andere uitspraak (zaaknummer NL24.46504) gegrond is verklaard. Hierdoor is het verzoek kennelijk ongegrond en wordt het afgewezen. De voorzieningenrechter heeft tevens besloten dat de minister van Asiel en Migratie moet worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten die verzoekster heeft gemaakt, vastgesteld op € 907, en het griffierecht van € 187 moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.