In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 een beschikking gegeven in een verzoekschrift dat strekt tot het bevelen van een voorlopig deskundigenonderzoek. Verzoekers, die gedupeerden zijn van de kinderopvangtoeslagaffaire, hebben schade geleden door onrechtmatige besluiten van de Staat met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over de jaren 2009 tot en met 2011. De Staat heeft de aansprakelijkheid erkend en een forfaitaire compensatie toegekend, maar verzoekers hebben een aanvullende compensatie aangevraagd omdat zij van mening zijn dat de werkelijk geleden schade hoger is.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2025 hebben verzoekers verzocht om deskundigenonderzoek door een psychiater en een arbeidsdeskundige. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het aannemen van psychiatrische klachten bij verzoekers, en dat er geen medische informatie is over hun klachten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek niet ter zake dienend is en dat zwaarwichtige redenen zich tegen toewijzing verzetten. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.
De rechtbank benadrukt dat een deskundigenonderzoek alleen kan worden gelast als het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is. In dit geval was er onvoldoende bewijs van de gestelde psychische klachten en de noodzaak voor het voorgestelde onderzoek. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat als een deskundigenonderzoek zou worden gelast, verzoekers rekening moeten houden met de kosten, aangezien de Staat al een schadevergoeding heeft betaald.