ECLI:NL:RBDHA:2025:9128

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL24.9711
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit voor derdelander uit Oekraïne en de gevolgen van zelfstandig vertrek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 23 mei 2025, gaat het om een beroep dat is ingediend door een derdelander uit Oekraïne tegen een terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie. De minister had op 29 maart 2024 per brief medegedeeld dat de eiser zelfstandig Nederland had verlaten. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders in Nederland die voor de oorlog tijdelijk verblijf hadden in Oekraïne, eerder mocht eindigen dan die van Oekraïners en staatlozen. De bescherming van deze derdelanders eindigde op 4 maart 2024, wat betekent dat zij vanaf die datum geen recht meer hebben op verblijf in Nederland op basis van de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming. De rechtbank concludeert dat de minister het terugkeerbesluit niet had mogen opleggen vóór deze datum. Aangezien de eiser op 18 maart 2024 onder toezicht van de Dienst Terugkeer & Vertrek is vertrokken, heeft hij geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en veroordeelt de minister tot vergoeding van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 907,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9711

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat de minister een terugkeerbesluit heeft opgelegd.
1.1.
De minister heeft de rechtbank op 29 maart 2024 per brief bericht dat eiser zelfstandig is vertrokken uit Nederland.
1.2.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. In uitspraken van 23 april 2025 [2] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat de minister in 2023 de tijdelijke bescherming van zogenoemde derdelanders in Nederland die daarvóór een tijdelijk verblijf hadden in Oekraïne, eerder mocht beëindigen dan de tijdelijke bescherming van Oekraïners, staatlozen en derdelanders met een permanent verblijf. De bescherming van derdelanders in Nederland die vóór het uitbreken van de oorlog tijdelijk verblijf hadden in Oekraïne, is geëindigd op 4 maart 2024. Dit betekent dat zij vanaf 4 maart 2024 geen recht hebben op verblijf in Nederland op grond van de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming. [3]
2.1.
In de aangehaalde uitspraken heeft de Afdeling ook geoordeeld dat de minister deze derdelanders vóór 4 maart 2024 niet mocht opdragen om de Europese Unie te verlaten door middel van het opleggen van een terugkeerbesluit.
3. In de situatie van eiser heeft de minister vóór 4 maart 2024 een terugkeerbesluit opgelegd. De rechtbank stelt vast dat eiser op 18 maart 2024 is vertrokken onder toezicht van de Dienst Terugkeer & Vertrek. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroepschrift tegen dit terugkeerbesluit omdat hij zelfstandig uit Nederland is vertrokken. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank de zaak niet inhoudelijk beoordeelt.
5. De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden, gelet op de onder 2.1 genoemde uitspraken van de Afdeling waarin is geoordeeld dat de minister het terugkeerbesluit niet heeft mogen opleggen. Deze kosten stelt de rechtbank vast op
€ 907,00. [4]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Dijkstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
4.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 1.