ECLI:NL:RBDHA:2025:9152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.5019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden en de beoordeling van het mvv-vereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel 'humanitair tijdelijk' beoordeeld. Eiser, die in 1993 als kind met zijn familie naar Nederland kwam vanuit Joegoslavië, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, maar deze is afgewezen door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van het mvv-vereiste en dat de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen. De rechtbank wijst erop dat eiser geen bijzondere persoonlijke omstandigheden heeft die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. Eiser heeft ook een zwaar inreisverbod gekregen, dat door de rechtbank wordt bevestigd. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van griffierecht toe wegens betalingsonmacht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een mvv voor de aanvraag van een verblijfsvergunning en de voorwaarden waaronder vrijstelling kan worden verleend, waaronder de hardheidsclausule en de bescherming van het gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5019

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. I. van Es).

Samenvatting

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van een verblijfsvergunning met als doel ‘humanitair tijdelijk’. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het gevraagde verblijfsrecht. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor een vrijstelling van het mvv [1] -vereiste en de minister heeft de belangenafweging op goede gronden in eisers nadeel laten uitvallen. Daarnaast heeft de minister een zwaar inreisverbod mogen opleggen. Ook oordeelt de minister niet ten onrechte dat er geen sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden op grond waarvan de minister dient af te wijken van zijn beleid. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. De rechtbank wijst het verzoek toe om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht.

Procesverloop

3. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning ‘humanitair tijdelijk’. Hij heeft een beroep gedaan op de vrijstelling van het mvv-vereiste vanwege het buitenschuld beleid. Ook heeft hij een beroep gedaan op vrijstelling van dit vereiste op grond van het recht op gezins- en familieleven. Eiser heeft verder gesteld dat de minister gelet op zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden dient af te wijken van het beleid.
4. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 9 november 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 januari 2025 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
4.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
4.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens zijn gemachtigde mr. N. den Ouden en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
5. Eiser is in 1993 als kind met zijn ouders, broers en zussen naar Nederland gekomen vanuit het toenmalige Joegoslavië. Eiser beschikte over een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. In 2014 heeft de minister deze vergunning met terugwerkende kracht tot 3 september 2010 ingetrokken op grond van criminele antecedenten. Eiser heeft ook een zwaar inreisverbod gekregen. Dit zware inreisverbod is bij besluit van 15 augustus 2017 opgeheven. Op 11 januari 2021 is aan eiser een licht inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. In de onderhavige beschikking is dat lichte inreisverbod omgezet naar een inreisverbod voor de duur van tien jaar.
6. Eiser heeft op 9 januari 2023 onderhavige aanvraag gedaan. Eiser stelt dat hij buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Eiser die Roma is moet worden gezien als staatloos. Hij is geboren in Joegoslavië, maar zijn nationaliteit is nooit daadwerkelijk vastgesteld.
Het bestreden besluit
7. De minister heeft de aanvraag afgewezen. Voor de gevraagde verblijfsvergunning regulier [2] is een mvv nodig, waarover eiser niet beschikt. De minister meent dat eiser niet voor vrijstelling van dit vereiste in aanmerking komt [3] op basis van het criterium van buiten schuld of op grond van artikel 8 van het EVRM. [4]
7.1.
Eiser komt, in het kader van de hardheidsclausule, niet in aanmerking voor vrijstelling op basis van het buitenschuld-criterium, omdat eiser geen bemiddelingsverzoek heeft ingediend bij DT&V [5] met het verzoek om hulp bij terugkeer. [6] De minister heeft geen aanleiding gezien om op grond van artikel 4:84 van de Awb [7] van het beleid af te wijken. Bovendien staan volgens de minister openbare orde aspecten in de weg aan het ambtshalve opvragen van een individueel ambtsbericht.
7.2.
De minister ziet ook geen reden om eiser op grond van artikel 8 van het EVRM vrij te stellen van het mvv-vereiste. Ten aanzien van eisers kinderen staat alleen vast dat hij vader is van de oudste meerderjarige zoon. Ten aanzien van geen van de meerderjarige kinderen is bovendien gebleken van bijkomende elementen van afhankelijk. Eiser woont daarnaast met geen van de meerderjarige kinderen in gezinsverband samen, zodat het jongvolwassenbeleid niet van toepassing is. Van het jongste, nog minderjarige, kind staat niet vast dat eiser daadwerkelijk de vader is, bovendien woont eiser niet samen met dit kind. Er is met betrekking tot de kinderen geen sprake van familie- of gezinsleven. Voor zover al uitgegaan moet worden van beschermenswaardig gezinsleven met de jongste zoon heeft de minister een belangenafweging gemaakt. De minister stelt verder dat als zij uitgaat van de relatie tussen eiser en zijn partner, er dan sprake is van beschermenswaardig gezinsleven. De inmenging in het eisers gezinsleven acht de minister echter toegestaan. De belangenafweging valt in het nadeel van eiser uit. Ditzelfde geldt in het kader van inmenging in het privéleven; ook daar valt de belangenafweging uit in het nadeel van eiser.
7.3.
Ook acht de minister geen bijzondere, individuele omstandigheden aanwezig voor vrijstelling van het mvv-vereiste. En er is geen sprake van onevenredige hardheid.
7.4.
Naast het mvv-vereiste heeft de minister eisers aanvraag afgewezen op basis van het feit dat eiser volgens haar gevaar vormt voor de openbare orde, [8] gelet op zijn justitiële documentatie.
7.5.
Voor wat betreft het beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn vindt de minister dat alleen het gezinsleven met eisers partner onder de reikwijdte van de Gezinsherenigingsrichtlijn valt. De minister houdt bij de beoordeling rekening met de aard en hechtheid van eisers gezinsband en de duur van zijn verblijf in Nederland, als ook met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met het land van herkomst. De Nederlandse overheid mag het verblijf weigeren als niet aan deze regels wordt voldaan. Eiser voldoet niet aan het mvv-vereiste en de overige voorwaarden van de gevraagde verblijfsvergunning. De belangenafweging (op grond van de richtlijn) valt niet in het voordeel van eiser uit.
7.6
Ten slotte heeft de minister aanleiding gezien op het opgelegde lichte inreisverbod te wijzigen naar een inreisverbod van 10 jaar.
De beroepsgronden
8.1.
Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat de minister dient af te wijken van het buitenschuld beleid op grond van bijzondere omstandigheden. Het beleid pakt onevenredig nadelig uit voor eiser. Eiser kan feitelijk niet terugkeren aangezien eiser niet bekend staat als onderdaan van Bosnië of Servië.
8.2.
Eiser meent verder dat er strijd is met artikel 8 van het EVRM en dat het besluit onzorgvuldig en onevenredig is gelet op zijn persoonlijke omstandigheden. Op grond van de bescherming van artikel 8 van het EVRM had eiser een vrijstelling van het mvv-vereiste moeten krijgen. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in eisers nadeel zou moeten uitvallen. Naast familie- en gezinsleven is er ook privéleven. Eiser heeft een sterke binding met Nederland, terwijl het land Bosnië-Herzegovina waar eiser naar terug zou moeten keren nog niet bestond ten tijde van eisers vertrek. Eiser kent het nieuwe land niet.
8.3.
Ook in het kader van de Gezinsherenigingsrichtlijn dient de belangenafweging in het voordeel van eiser uit te vallen.
8.4.
Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat het terugkeerbesluit niet rechtsgeldig is genomen gelet op het gestelde land van herkomst. En omdat het terugkeerbesluit niet toegepast kan worden, is het zware inreisverbod onrechtmatig. Het zware inreisverbod betekent bovendien een grote inbreuk op eisers privé- en gezinsleven en de minister heeft dit in het bestreden besluit onvoldoende meegewogen. De duur van het inreisverbod is onevenredig. Daarnaast vormt eiser geen gevaar voor de openbare orde, omdat er sprake is van een positieve gedragsverandering.
Juridisch kader
9. Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden afgewezen [9] - voor zover hier van belang - indien:
a. de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd;
(…)
d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
9.1
Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen [10] als de aanvrager niet in het bezit is van een geldige mvv en de aanvrager ook niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
Vrijstelling [11] van het mvv-vereiste kan worden verleend indien:
(…)
- uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. In dat artikel staat dat iedereen recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven. [12]
- het mvv-vereiste onredelijk hard is voor een vreemdeling. Dit wordt de hardheidsclausule genoemd. [13]
9.2.
Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ wordt verleend [14] aan vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. De cumulatieve voorwaarden [15] om te kunnen voldoen aan het buitenschuldbeleid zijn, voor zover hier relevant: dat de vreemdeling DT&V om bemiddeling heeft verzocht ten behoeve van zijn vertrek en de vreemdeling in houding en gedrag heeft laten zien dat hij wil terugkeren naar zijn land van herkomst.
Beoordeling door de rechtbank
Vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet wordt vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM.
10.2.
Uit vaste rechtspraak van het EHRM [16] volgt dat bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde familie- en gezinsleven dan wel privéleven er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [17] Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Bij deze afweging komt de minister een zekere beoordelingsruimte toe. Verder volgt uit vaste rechtspraak van het EHRM dat als het gezins- en privéleven is ontstaan en geïntensiveerd in een gastland waar de vreemdeling geen dan wel precair verblijfsrecht had, uitzetting van de vreemdeling slechts in ‘uitzonderlijke omstandigheden’ (exceptional circumstances) in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [18]
10.3.
De rechtbank is in dat verband allereerst van oordeel dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser geen gezins- of familieleven heeft met de kinderen in Nederland als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Drie van eisers kinderen [19] zijn meerderjarig en er is niet gebleken van samenwoning of bijkomende elementen van afhankelijkheid. Ten aanzien van het jongste, minderjarige kind is niet gebleken dat eiser daadwerkelijk de vader is en is er geen sprake van feitelijk gezinsleven. Bovendien heeft de minister een eventueel bestaan van familieleven met de jongste zoon wel betrokken bij de belangenafweging.
10.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de belangen heeft mogen wegen zoals zij dat heeft gedaan. De minister heeft in dat verband niet ten onrechte gesteld dat eiser zijn relatie is aangegaan terwijl hij geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland. Op eiser rust namelijk sinds 2014 een vertrekplicht, terwijl eisers sinds 2010 geen rechtmatig verblijf meer heeft. De omstandigheid dat eiser al zeer lange tijd in Nederland verblijft heeft de minister in het voordeel meegewogen, echter de minister heeft ook mogen vinden dat die enkele omstandigheid nog niet maakt dat eiser sterke banden met Nederland heeft. Eiser heeft ook een deel van zijn leven in Joegoslavië gewoond, namelijk van 1982 tot 1993. Dat het land toen een andere vorm dan nu had leidt niet tot een ander oordeel. Van eiser mag verwacht worden dat hij zich in dat land staande kan houden, omdat hij bekend is met de taal en de cultuur.
Vrijstelling van het mvv-vereiste op basis van de hardheidsclausule
11. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste niet onevenredig hard is en dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning in het kader van ‘buiten schuld’. Niet in geschil is dat eiser geen positief zwaarwegend advies van de DT&V heeft overgelegd en ook is niet in geschil dat eiser geen verzoek daartoe heeft gedaan. Eisers standpunt dat het voldoende duidelijk is dat hij niet kan terugkeren, omdat hij nooit is uitgezet, is daarvoor onvoldoende. Over het ontbreken van de Bosnische nationaliteit heeft de minister kunnen verwijzen naar de verkrijging van de nationaliteit van rechtswege. [20] Eisers stelling dat hij geen Bosnische nationaliteit heeft of kan krijgen, doet daar niet aan af. Eiser zal met behulp van DT&V moeten proberen alsnog terug te keren ten einde alsnog een zwaarwegend advies te kunnen overleggen.
De Gezinsherenigingsrichtlijn
12.1.
Eiser heeft een beroep gedaan op de Gezinsherenigingsrichtlijn [21] in verband met zijn relatie met zijn partner. Die richtlijn heeft als doel de voorwaarden te bepalen voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging door onderdanen van derde landen die wettig op het grondgebied van de lidstaten verblijven. De richtlijn geeft de leden van het kerngezin een subjectief recht op gezinshereniging.
12.2.
In aanvulling op hetgeen in het bestreden besluit is vermeld heeft de gemachtigde van de minister ter zitting toegelicht dat zij nadrukkelijk apart heeft getoetst aan de Gezinsherenigingsrichtlijn en dat de belangenafweging uitgebreid is gemaakt.
12.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister met haar afzonderlijke belangenafweging een individuele beoordeling heeft gemaakt die in overeenstemming is met de beoordeling die artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn voorschrijft. [22] Op grond van die bepaling moeten beslissingsautoriteiten verzoeken om gezinshereniging individueel beoordelen en daarbij rekening houden met relevante elementen van het geval, te weten de aard en hechtheid van de gezinsband van de betrokkenen, de duur van het verblijf in de lidstaat van de referent, en het bestaan van familiebanden of culturele en sociale banden met het land van herkomst. De beroepsgrond slaagt niet.
Het terugkeerbesluit en het inreisverbod
13.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister in het terugkeerbesluit heeft gesteld dat op eiser de verplichting rust om te vertrekken uit Nederland van het grondgebied van de Europese Unie. In het opschrift van het besluit van 16 maart 2018 staat vermeld onder het kopje nationaliteit: Burger van Bosnië-Herzegovina. Niet valt in te zien waarom de minister in het kader van het opleggen van het huidige inreisverbod niet naar dit in rechte vaststaande terugkeerbesluit heeft mogen verwijzen.
13.2.
Gelet op het voorgaande was de minister bevoegd een inreisverbod op te leggen. Voor zover eiser heeft betoogd dat het opleggen van het inreisverbod in strijd is met artikel 8 van het EVRM verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover onder 10.1. tot en met 10.4. reeds is geoordeeld. Verder heeft de minister terecht gesteld dat - gelet op de informatie uit de Justitiële documentatie - er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Eisers enkele stelling dat het nieuwe strafbare feit slechts van relatieve ernst is leidt niet tot een ander oordeel.
13.3.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de minister van zijn beleid dient af te wijken.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt en openbaar gemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Op grond van artikel 17 van de Vw of op grond van artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
4.Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Dienst Terugkeer & Vertrek.
6.Zie hoofdstuk B8/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
7.Algemene wet bestuursrecht.
8.artikel 3.77 van het Vb.
9.Artikel 14 in samenhang van artikel 16 van de Vw.
10.Artikel 3.71 van het Vb.
11.In artikel 17 van de Vw, artikel 3.71 Vb en paragraaf B1/4.1 Vc staan de vrijstellingen van het mvv-vereiste genoemd.
12.Het beleid staat uitgewerkt in paragraaf B7/3.8 van de Vc.
13.Dit staat in paragraaf B1/4.1 van de Vc.
14.In overeenstemming met artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a van het Vb.
15.Paragraaf B8/4.1 van de Vc vermeldt de voorwaarden waaronder de minister deze vergunning verleent.
16.Europees Hof van de Rechten van de Mens.
17.Zie bijvoorbeeld het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:0131JUD005043599 en de uitspraken van de Afdeling van 13 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ7527 en 23 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2516.
18.Arrest in de zaak Jeunesse tegen Nederland van 3 oktober 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810, en het arrest in de zaak Butt tegen Noorwegen, van
19.En daarbij komt dat alleen van de oudste zoon het vaderschap vaststaat.
20.Law on the citizenship of Republika Srpska.
21.Richtlijn 2003/86.